Je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leerdoelen toets toetsweek
Je kent de verschillende schrijfdoelen.
Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen.
Je kunt een kernzin benoemen.
Je kunt deelonderwerpen benoemen.
Je kunt titels en tussenkopjes beoordelen.
Je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten
Slide 1 - Slide
Leerdoelen toets toetsweek vervolg
7.Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 8.Je kunt hoofd- en bijzaken onderscheiden. 9.Je kent verschillende tekstverbanden. 10.Je kent de bijbehorende signaalwoorden.
11. Je kent de manieren van inleiden en afsluiten van een tekst.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Welk tekstdoel?
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Welk tekstdoel?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Welk tekstdoel?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Onderwerp van een tekst.
Onderwerp
Deelonderwerp
Kernzin
Slide 18 - Slide
Welke verbindingswoorden (signaalwoorden) ken je? Noem ook het verband.
Slide 19 - Open question
Vandaag:
Verbindingswoorden en verbanden:
Tegenstelling, opsomming, voorbeeld, uitleg, reden, oorzaak-gevolg, tijd
Slide 20 - Slide
Verbindingswoord
maar, toch, hoewel, echter
ten eerste, bovendien, ook, daarnaast, tenslotte
Namelijk, bijvoorbeeld
Doordat, waardoor, daardoor
Omdat, want
Verband
tegenstelling
opsomming
uitleg/voorbeeld
oorzaak-gevolg
reden
Slide 21 - Slide
Welkom!
Vandaag:
1. Vul de titels van de gelezen boeken in op Classroom (de (boekenlijst om het in te vullen staat bovenaan).
2. Ga naar de opdracht Gespeld in je mail en maak deze.
3. Toets grammatica: donderdag 14 april. Noteer in je agenda.
Slide 22 - Slide
Maar, toch, hoewel, daarentegen: deze signaalwoorden geven het volgende verband aan:
A
uitspraak - reden
B
uitspraak - opsomming
C
dit zijn geen signaalwoorden
D
uitspraak - tegenstelling
Slide 23 - Quiz
Hij had het ook maar twee keer geprobeerd.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - voorbeeld
C
geen zinsverband
D
uitspraak - tegenstelling
Slide 24 - Quiz
Hoewel, toch, maar: verbindingswoorden behorend bij
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - voorbeeld
C
uitspraak -reden
D
uitspraak - tegenstelling
Slide 25 - Quiz
Niet alleen de leerlingen, maar ook de docenten vonden het geen goed idee.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - voorbeeld
C
uitspraak - reden
D
uitspraak - tegenstelling
Slide 26 - Quiz
Maar liefst 200 mensen belden naar aanleiding van de uitzending.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - voorbeeld
C
uitspraak -reden
D
geen zinsverband
Slide 27 - Quiz
Hoewel er bijna niemand in de zaal zat, ging de voorstelling toch door.
A
uitspraak -opsomming
B
uitspraak - reden
C
uitspraak - tegenstelling
D
uitspraak - voorbeeld
Slide 28 - Quiz
Niet alleen de ouders vonden het leuk, ook de leerlingen en leraren waren erg enthousiast.
A
uitspraak - tegenstelling
B
uitspraak - reden
C
uitspraak - opsomming
D
uitspraak - voorbeeld
Slide 29 - Quiz
Er waren verschillende acts, zoals cabaret, dans en zang.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - voorbeeld
C
uitspraak - reden
D
uitspraak - tegenstelling
Slide 30 - Quiz
Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
ook
bijvoorbeeld
zo
maar
Slide 31 - Drag question
Maken:
Blz. 143 opdr. 6
Slide 32 - Slide
Maken:
Tekst+vragen: waarom spijbelt een spijbelaar (staat ook op Classroom)
Slide 33 - Slide
Welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek....
....en start met lezen.
Slide 34 - Slide
Vandaag:
Lesdoelen:
- Verbindingswoorden en verbanden
- Functiewoorden
- nakijken blad met tekst+vragen
- aan de slag met Kern: B2
Slide 35 - Slide
Functiewoorden
Een functiewoord kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan.
‘Het eerste argument hiervoor…’
'Dat heeft een aantal redenen...'
Een functiewoord staat meestal in de eerste zin van een alinea.
Niet iedere alinea bevat een functiewoord.
Slide 36 - Slide
- bestudeer blz. 34
- lezen blz. 35
- maken opdracht 1, 2, 3,4,7
Slide 37 - Slide
Welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek ....
....en start met lezen.
Slide 38 - Slide
Vandaag:
-nakijken huiswerk blz 36 opdracht 1, 2, 3,4,7
-opdracht verbindingswoorden
- extra opdracht verbindingswoorden Google Forms
Slide 39 - Slide
Vandaag:
tekst: Waarom het verzetten van de klok ons tijdelijk minder productief maakt.
Slide 40 - Slide
Op welke manier wordt deze tekst ingeleid?
Slide 41 - Open question
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Slide 42 - Open question
waarnaar verwijst 'dat' in alinea 2
Slide 43 - Open question
Welk verband zie je in alinea 2? Aan welk verbindingswoord zie je dat?
Slide 44 - Open question
Welk verband zie je in alinea 5?
Slide 45 - Open question
Noteer de verbindingswoorden van alinea 5.
Slide 46 - Open question
Wat is de functie van alinea 5?
Slide 47 - Open question
Wat is de functie (functiewoord) van alinea 6?
Slide 48 - Open question
Wat is de functie van alinea 8?
Slide 49 - Open question
Hoe wordt de tekst afgesloten?
Slide 50 - Open question
Wat is de kernzin van alinea 6? (noteer de eerste en laatste twee woorden met 3 puntjes ertussen)
Slide 51 - Open question
Wat is de kernzin van alinea 7?
Slide 52 - Open question
Huiswerk
Classroom--> toetsweek -->huiswerkopdracht 9 dec (Google Forms) maken