3.1

3.1 Genotypen
- Leerdoelenkaart 
- Wat weet je al? 
- Uitleg over 3.1
- Aan de slag
- Leerdoelencheck
Leerdoelen 3.1
3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
3.1.2 Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.
3.1.3 Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.1 Genotypen
- Leerdoelenkaart 
- Wat weet je al? 
- Uitleg over 3.1
- Aan de slag
- Leerdoelencheck
Leerdoelen 3.1
3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
3.1.2 Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.
3.1.3 Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.

Slide 1 - Slide

Dit thema: leerdoelenkaart
Helpend om inzicht te krijgen: wat begrijp je wel/niet?

Aan het einde van iedere paragraaf stel ik vragen als leerdoelencheck. 
Alles goed? --> leerdoel behaald! (invullen op de leerdoelenkaart)


Slide 2 - Slide

Wat weet je al? --> bespreek in tweetallen
  • Wat is het verschil tussen fenotype en genotype?
  • Hoe ontstaat een bevruchte eicel?
  • Wat zijn chromosomen? 
  • Wat is een allel?

Slide 3 - Slide

Fenotype = waarneembare eigenschappen (genotype + milieufactoren).
Genotype = informatie voor alle erfelijke eigenschappen/genetische informatie. Ligt in de chromosomen.

Genotype komt tot stand na bevruchting.

Slide 4 - Slide

Chromosomen = draden van DNA en eiwitten. 
- Autosomen: paren van 'gelijke' chromosomen (homologe chromosomen:                              gelijk in lengte en vorm)
- Geslachtschromosomen: X- en Y-chromosoom. Vormen ook een paar.

Mens: 22 paar autosomen (dus 44) en 1 paar geslachtschromosomen. 
Totaal 23 paar = 46 chromosomen.



Slide 5 - Slide

DNA is opgebouwd uit nucleotiden: bestaat uit fosfaatgroep, desoxyribose en stikstofbase
4 verschillende stikstofbasen: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G) --> vaste paren: A-T en C-G.

Genoom = alle DNA-moleculen in een cel.

Slide 6 - Slide

Gen = chromosoomdeel met info voor (deel van) erfelijke eigenschap. Vaak meer genen bij één eigenschap (bijv. lengte en oogkleur).

1 gen = honderden nucleotiden in bepaalde volgorde = DNA-sequentie

Allel
 = variatie in DNA-sequentie voor een gen.




Slide 7 - Slide

Aan de slag
Maken van 3.1: 1 t/m 11 (af op ma 16 december)



Laatste 10 minuten: leerdoelencheck

Slide 8 - Slide

Eerste vragen: leerdoel 3.1.1 

Slide 9 - Slide

Wat is genotype?
A
Genotype is alle uiterlijke eigenschappen van een organisme
B
Genotype is alle erfelijke eigenschappen van een organisme.
C
Genotype is een deel van een chromosoom

Slide 10 - Quiz

Tattoos
Huidskleur
Oogkleur
Afgetraind
Verbrand
Invloeden uit omgeving
Genotype

Slide 11 - Drag question

Sleep het juiste woord naar de plek van de zin ervoor.

Het fenotype kan                  veranderen door invloeden uit de omgeving.

Steil haar laten krullen met een krultang is                    een verandering van het genotype.

Het fenotype is                      altijd gelijk aan het genotype.

Een tatoeage is                      een verandering van het genotype

Het fenotype wordt                   deels bepaald door het genotype.
Wel
Wel
Wel
Wel
Wel
Niet
Niet
Niet
Niet
Niet

Slide 12 - Drag question

Alles goed? --> leerdoel 3.1.1 behaald! (Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.)


Volgende vragen: leerdoel 3.1.2 

Slide 13 - Slide

Hoeveel autosomen zitten er in een menselijke cel?
A
22
B
44
C
46
D
23

Slide 14 - Quiz

Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Bij de mens het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
Autosomen
Genotype
Allelen
Homologe chromosomen
Geslachtschromosomen
Gen

Slide 15 - Drag question

Op het 3e chromosoom staat de oogkleur. Zet het pijltje op het chromosoom waar nog meer oogkleur op staat.



Sleep naar de juiste plek:

^

homologe chromosomen
geslachtschromosomen
1 autosoom

Slide 16 - Drag question

Geef aan hoe de tegenoverliggende streng eruit ziet.
A
A-G-G-T-G-A-G-T
B
A-C-G-A-C-T-C-A
C
T-G-C-T-C-A-C-A
D
T-G-C-T-G-A-G-T

Slide 17 - Quiz

Alles goed? --> leerdoel 3.1.1 behaald! 
Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.

Volgende vraag: 3.1.3 

Slide 18 - Slide

Hoe komt het fenotype tot stand? (noem 2 dingen)

Slide 19 - Open question

Goed? --> leerdoel 3.1.3 behaald! 

Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.

Vul je leerdoelenkaart in en bewaar deze in je boek.

Slide 20 - Slide