This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Inzicht krijgen en kunnen berekenen van de volgende termen:
Afzet
consumentenprijs
verkoopprijs,
inkoopprijs
inkoopwaarde van de omzet
brutowinst
bedrijfsresultaat
BTW.
Slide 3 - Slide
WAAR DRAAIT DE RETAIL OM?
Slide 4 - Slide
Noem minimaal 1 voorbeeld van een toegevoegde waarde in de Retail
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Alleen bij diensten kun je als verkoper waarde toevoegen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Wat is afzet?
A
Het aantal stuks dat je inkoopt.
B
Het aantal stuks dat je verkoopt.
C
De totale verkoopprijs.
D
De totale inkoopprijs.
Slide 8 - Quiz
Afzet x verkoopprijs
A
Consumentenomzet
B
inkoopwaarde van omzet exclusief btw
C
Omzet
D
Omzet inclusief btw
Slide 9 - Quiz
Brutowinst is de ...
A
Omzet + Inkoopwaarde van de omzet
B
Exploitatiekosten + de BTW.
C
Omzet - de Inkoopwaarde van de omzet.
D
Consumentenomzet - BTW
Slide 10 - Quiz
Verkopen
Geldbedrag (omzet)
Aantal verkochte producten (afzet)
- Voor de verkoopanalyse is zowel de afzet als de omzet van belang.
-Hoe hoger de afzet, hoe hoger de omzet? Dat kan per situatie verschillen.
Slide 11 - Slide
Het totale bedrag die je hebt betaald bij de inkoop van verkochte artikelen, noem je:
A
Inkopen
B
Omzet
C
Inkoopfactuurprijs
D
Inkoopwaarde van de omzet
Slide 12 - Quiz
Hoe heet het begrip waarmee je de brutowinst in percentage berekent van de omzet
A
Brutowinstopslag
B
Brutowinstmarge
Slide 13 - Quiz
De omzet is € 1.026.235. De exploitatiekosten zijn € 205.362. De Inkoopwaarde van de omzet is € 524.687. Hoe groot is de brutowinst?
Slide 14 - Open question
De omzet is € 1.026.235. De exploitatiekosten zijn € 205.362. De Inkoopwaarde van de omzet is € 524.687. Brutowinst is € 501.548. Bereken de brutowinstmarge.
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Lotte verkoop zes kleine kaarten voor € 3,00 per stuk en twintig grote kaarten voor € 7,50 per stuk Wat is de afzet? Wat is de Omzet?
Slide 19 - Open question
Een winkel heeft 250 artikelen ingekocht tegen een inkoopprijs van € 25. Het aantal verkochte artikelen is 80. Hoe groot is de inkoopwaarde van de omzet?
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
De omzet van artikel A is € 20.000, de inkoopwaarde is € 9.000. De omzet van artikel B is € 27.000, de inkoopwaarde is € 16.200. Op welk artikel wordt relatief het meeste verdiend?
A
Artikel A
B
Artikel B
Slide 22 - Quiz
Welke kostensoort valt niet onder de exploitatiekosten?
A
Personeel
B
Inkoopkosten
C
Verzekering
D
Huur
Slide 23 - Quiz
Waar staat de afkorting btw voor?
A
Belasting over de toegevoegde waarde
B
Brutowinst over de toegevoegde waarde
C
Bedrijfskosten over de toegevoegde waarde
D
Geen van de drie
Slide 24 - Quiz
Welk artikel valt onder het hoge btw-tarief?
A
Medicijnen
B
Appels
C
Ice tea
D
Wijn
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
De kassaomzet is € 25.070 en het Btw-tarief is laag. De inkoopwaarde van de omzet bedraagt € 15.180 en de exploitatiekosten bedragen € 4.000 Bereken de nettowinst.
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Van een platenspeler zijn er in een jaar 116 verkocht. De klant betaalt in de winkel € 127,05 per stuk. Hoeveel is de omzet? Ga uit van het algemene btw-tarief.