2hv unité 1 pc met être/avoir

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

ga naar: Magister
- open in de AGENDA de les van vandaag
- klik op de link naar LessonUp
- REGISTREER je met je E-MAILADRES van school
(of log in als je al een account hebt)
- kies een wachtwoord wat je gebruikt voor school-sites
(en wacht even tot iedereen zo ver is...
.... je mag op Quizlet oefenen met U1 appr. 1,2,3,4)



Slide 2 - Slide

Bonne chance!

Slide 3 - Slide

Kijk naar de
werkwoorden.
Wat is het verschil? Leg uit.
a. Ma soeur habite à Amsterdam.
b. Elle a habité à Madrid.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

passé composé
hulpwerkwoord AVOIR + voltooid deelwoord

Nous avons visité Paris.
Elle a mangé une baguette.
Ils ont pris le TGV.


Slide 6 - Slide

passé composé
1- hulpwerkwoord 
(avoir / être)


Slide 7 - Slide

passé composé
2- voltooid deelwoord
  (-é / -i / onregelmatige vorm)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

vertaal:
ik heb gegeten (manger)

Slide 10 - Open question

vertaal:
wij hebben gewoond (habiter)

Slide 11 - Open question

vertaal:
ik ben gevallen (tomber)

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

"Faut-il utiliser être ou avoir?"


Moet je zijn of hebben gebruiken?

Slide 14 - Slide

être-huisje
bekijk de tekening en onthoud de werkwoorden

Slide 15 - Slide

timer
2:00

Slide 16 - Slide

ww uit être-huis
(in het Frans)

Slide 17 - Mind map

12 ww die je vervoegt met être
regelmatig (op -er):
aller                 rester
arriver            retourner
rentrer           
entrer
tomber           
monter     



onregelmatig:
venir                -> venu
descendre   -> descendu
partir              -> parti
sortir              -> sorti
(naître)                  (mourir)
(devenir)               (revenir)
 
  

Slide 18 - Slide

extra letters achter volt. dw
                     als het hulpwerkwoord een vorm van être  is !!

m                -              il est parti 
v                 +e           elle est partie
mmv        +s            ils sont partis
vmv          +es         elles sont parties

Slide 19 - Slide

vertrokken
gevallen
gebleven
naar beneden gegaan
uitgegaan
naar huis gegaan
descendu
rentré
tombé
parti
resté
sorti

Slide 20 - Drag question

test

Slide 21 - Slide

elle ... sortie
A
a
B
as
C
es
D
est

Slide 22 - Quiz

ils ... regardé
A
sont
B
sommes
C
ont
D
vont

Slide 23 - Quiz

je suis ...
A
rentré
B
habité
C
chanté
D
écouté

Slide 24 - Quiz

nous sommes ...
A
aller
B
allé
C
allés
D
allons

Slide 25 - Quiz

ils sont descendu...
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 26 - Quiz

elles ont visité...
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 27 - Quiz

jij bent teruggegaan
A
tu as retourné
B
tu es retourné
C
tu est retourné
D
tu es retournés

Slide 28 - Quiz

Superbe!
Superbe!

Slide 29 - Slide

au travail!
maken: taak 1.5 
leren: apprendre 5

klaar? werk verder aan taak 1.4

Slide 30 - Slide