Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Doelen
Ik begrijp het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 
Ik kan de voornaamwoorden goed spellen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Doelen
Ik begrijp het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 
Ik kan de voornaamwoorden goed spellen

Slide 1 - Slide

Voorbereiden
Opdracht: Persoonlijk of bezittelijk? 

  1. Is deze tas van u?
  2. Ik geef een kopje koffie aan hem.
  3. Is dit jouw pen?
  4. Hij geeft haar een kopje thee.
  5. U kunt uw jas hier ophangen.
  6. Zij zien ons in de stad.
  7. Zij praat niet over haar problemen.
  8. Dit cadeau is voor jou.

Slide 2 - Slide

Voorbereiden
Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden
  • Is deze tas van u?
  • Ik geef een kopje koffie aan hem.
  • Hij geeft haar een kopje thee.
  • Zij zien ons in de stad.
  • Dit cadeau is voor jou.

Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden
  • Is dit jouw pen?
  • U kunt uw jas hier ophangen.
  • Zij praat niet over haar problemen.

Slide 3 - Slide

Oefening 1: Goed of fout?
Opdracht: Log in bij LessonUp. Is de zin goed of fout?
timer
10:00

Slide 4 - Slide

1. Kun je jou antwoorden met mij bespreken?
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

2. Hebt uw u paspoort meegenomen?
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

3. Uw bent aan de beurt, mevrouw.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

4. Het is jouw eigen keuze.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

5. Ik hou zoveel van jouw!
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

6. Het is uw beurt, mevrouw.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

Oefening 2: Kies het goede woord
Opdracht: Schrijf het goede woord in je schrift. 
Klaar? Bespreek de opdracht met een medecursist. Werk daarna even in je boek.

  1. Zij heeft veel hulp van zij / haar ouders gekregen.
  2. Kan ik u / uw een drankje aanbieden?
  3. Zal ik jou / jouw morgen even bellen, Frans?
  4. Merel heeft mij / mijn uitgenodigd voor haar verjaardag.
  5. Goedemorgen, wat kan ik voor u / uw doen?
  6. Wij gaan volgende week naar hem / zijn feestje.
  7. Volgens mij staat jou / jouw fiets niet op slot.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Antwoorden
  1. Zij heeft veel hulp van haar ouders gekregen.
  2. Kan ik een drankje aanbieden?
  3. Zal ik jou morgen even bellen, Frans?
  4. Merel heeft mij uitgenodigd voor haar verjaardag.
  5. Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?
  6. Wij gaan volgende week naar zijn feestje.
  7. Volgens mij staat jouw fiets niet op slot.

Slide 12 - Slide

Oefening 3: Schrijf nu zelf zinnen
Opdracht: Schrijf nu zelf zinnen met de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Klaar? Werk dan in je boek. Zoek de opdrachten over de voornaamwoorden.

  1. jou
  2. jouw
  3. u
  4. uw
  5. hem
  6. zijn
  7. haar (persoonlijk)
  8. haar (bezittelijk)
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Ik begrijp het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Ik kan de voornaamwoorden goed spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll