Verwijswoorden 1 + 2

Verwijswoorden
1 / 7
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 7 slides, with text slides.

Items in this lesson

Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je gebruikt het juiste verwijswoord in een zin.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Herhaling
  1. Waar heb je het zakje snoep neergelegd, ______ Dex gisteren heeft gekocht?
  2. Onze boot is gerepareerd. Morgen brengen we _________ naar de haven. 
  3. Mayra's zonnebril is kapot, want Melle heeft __________ per ongeluk laten vallen. 
  4. Folkert heeft de jas van Roosmarijn meegenomen. _______ moet hij straks aan _________ teruggeven. 

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden (2)
Staat er een bezit achter: mijn, jouw, je, hun
Staat er geen bezit achter: mij, me, jou, je, hen, zij

Slide 6 - Slide

Oefenen
  1. Dat konijn van _______ is het liefste dat ik ooit heb gezien. 
  2. Gelukkig kan ik altijd op ____________ rekenen!
  3. Wil je ___________ kleren even opruimen?
  4. Vind jij het niet onhygiënisch als je ____________- oordopjes uitleent?

Slide 7 - Slide