Taalverzorging les 3 en 4 (3.8/1.9/2.9)

timer
10:00
Les 3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

timer
10:00
Les 3

Slide 1 - Slide

Planning
  • Quizje woordsoorten
  • Herhalen tw en kww
  • Vragen over de weektaak
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 2 - Slide

Welke werkwoordsoort heeft een duidelijke betekenis?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 3 - Quiz

Een hulpwerkwoord kan in zijn eentje een gezegde vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Hoe weet je of een werkwoord een koppelwerkwoord is?

Slide 5 - Open question

Ik wil later beroemd worden.
A
wil = hww worden = zww
B
wil = hww worden = kww
C
wil = kww worden = zww
D
wil = zww worden = hww

Slide 6 - Quiz

In een gezegde staat altijd maar
1 zww of 1 kww.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Ik geef haar(1) haar(2) boek terug.
A
1 : psv 2: bzv
B
1: bzv 2: bzv
C
1: psv 2: psv
D
1: bzv 2: psv

Slide 8 - Quiz

Waar, wie, wat voor en welke zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Heb jij je warm aangekleed?
A
jij: psv je: bzv
B
jij: psv je: psv
C
jij: psv je: wvn
D
jij: bzv je: wvn

Slide 10 - Quiz

Ik zit op de middelste rij
in de bioscoop.
Middelste =
A
bn
B
bhtw
C
ortw
D
brtw

Slide 11 - Quiz

Jij hebt echt veel schoenen!

Veel =
A
bn
B
ohtw
C
zn
D
ortw

Slide 12 - Quiz

Ik heb vanochtend hardgelopen.
Welke tijd?
A
o.t.t.t.
B
v.v.t.
C
v.t.t.t.
D
v.t.t.

Slide 13 - Quiz

Het pakketje zou vandaag aankomen.
Welke tijd?
A
o.t.t.t.
B
o.v.t.t.
C
v.v.t.
D
v.t.t.

Slide 14 - Quiz


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 15 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 16 - Slide

Koppelwerkwoorden (p. 217)
  • Bekend: zijn, worden, blijven.
  • Uitbreiding: blijken, lijken, schijnen, heten en vóórkomen.

kww hoort bij het naamwoordelijk gezegde
koppelt betekenis aan het onderwerp
                     De hardloper is ontzettend snel.
zwabbels h(d)v

Slide 17 - Slide

Koppelwerkwoorden
  1. Koppelt een naamwoord aan het onderwerp. Het is iets. 
  2. Doe de wisseltruc.

De taxichauffeur is heel oud.
Deze artiest is heel beroemd geworden.
Het zou weleens mooi weer kunnen worden.

Slide 18 - Slide

Weektaak
1.8: 1-1 tot en met 1-3 (digitaal)
1.8: 8, 10 en 13-1 tot en met 13-4 (digitaal)

Slide 19 - Slide

Werkmoment = weektaak
  • Ga met de weektaak bezig.
  • Opdracht rood? Vraag mij te resetten.

Vraag?
  1. Lees de theorie.
  2. Overleg (zachtjes) met je buur.
  3. Vraag mij.

Slide 20 - Slide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 21 - Slide

timer
10:00
Les 4

Slide 22 - Slide

Planning
  • Theorie 1.9 en 2.9
  • Vragen over de opdrachten tot nu toe?
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 23 - Slide

Leestekens (bekend)
punt                                  vraagteken                            uitroepteken

komma=> opsomming, tussen twee pv's, tussen bn
Ik houd van pizza, patat, poffertjes en pannenkoeken.
Als je veel oefent, word je een betere speller.
Een grote, mooie, rode ballon.

Slide 24 - Slide

Aanhalingstekens
  • citeren (letterlijk opschrijven wat iemand zegt)

'Hoi,' zei het meisje toen ze Kevin zag staan.

Kevin zei: 'Hallo.'

'Zullen we,' vroeg ze, 'een ijsje gaan eten?'

7X

Slide 25 - Slide

Aanhalingstekens
  • Stukje tekst letterlijk overschrijven.
 Volgens Van Dale is citeren: 'een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, meestal met bronvermelding.'

  • Speciale aandacht voor een woord.
 Hoe spel je 'abonnee'?

Slide 26 - Slide

1.9 pagina 70

Dubbele punt :
  1. opsomming
  2. uitleg/voorbeeld
  3. citaat

Puntkomma ;
  1. belangrijke band tussen twee zinnen
  2. verdelen van een opsomming

Slide 27 - Slide

2.9 HOOFDLETTERS (p. 148)
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter. 
  • Je begint het citaat met een hoofdletter.
 
  • Eigennamen (straten, talen, aardrijkskundige namen, merk)
  • Feestdagen en historische gebeurtenissen met hoofdletter. 


  • Namen van maanden en dagen NIET met een hoofdletter.
100 activisten
's Nachts
afleiding/samenstelling met feestdagen
=> dan niet kerstballen/ paaseieren

Slide 28 - Slide

Namen met tussenvoegsel
  • Op de bank zat meneer De Vries.
  • Mevrouw K. de Vries zat op een stoel.
  • Kees van Putten is getrouwd met hun dochter.
  • Zij heet mevrouw Van Putten-de Vries.
  • Maar ze noemt zichzelf Melanie van Putten.

Slide 29 - Slide

Vragen over opdrachten

Slide 30 - Slide

Werkmoment = weektaak
  • Ga met de weektaak bezig.
  • Opdracht rood? Vraag mij te resetten.
  • Alles af? Fictie taak of 1.4 weblog opdrachten: 2, 5 en 7.
Vraag?
  1. Lees de theorie.
  2. Overleg (zachtjes) met je buur.
  3. Vraag mij.
Alle opdrachten van deze week zijn af
voor de eerste les van volgende week.

Slide 31 - Slide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 32 - Slide