Herhalingsles

Herhalingsles 1.3 - 1.7 - 1.8
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalingsles 1.3 - 1.7 - 1.8

Slide 1 - Slide

Planning 
  • Herhaling lezen 1.3
  • Herhaling grammatica 1.7
  • Herhaling spelling 1.8

Slide 2 - Slide

Lezen 1.3

Slide 3 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
1.3 titel en tussenkopje
Bijna elke tekst heeft een titel. Meestal noemt de titel het onderwerp of geeft aanwijzingen over het onderwerp. Een titel van een krant noem je een kop. Meestal zijn de letters van een titel groter gedrukt.

Soms staan er in een tekst ook tussenkopjes (of kopjes). Deze vertellen waarover het tekstgedeelte eronder over gaat. Zo kun je makkelijk deelonderwerpen vinden in de tekst.
Zie blz 19 tekst 1

Slide 4 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
1.3 aant. onderwerp van een tekst 
Ieder tekst gaat over iets, dat noem je een onderwerp.
Hoe kun je het onderwerp vinden?
  • lees de titel
  • kijk naar de woorden die vet- of schuingedrukt zijn
  • bekijk de plaatsje
  • Stel de vraag: Waarover gaat deze tekst?
Het onderwerp is altijd een of een paar woorden.
timer
4:00

Slide 5 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
1.3 ALINEA UITLEG blz. 24
Een tekst is verdeeld in alinea's. Een alinea is een tekstblokje van zinnen die bij elkaar horen. In een alinea staat een stukje van het onderwerp, deelonderwerp.
Een alinea herken je aan:
  • een alinea begint altijd op een nieuwe regel;
  • soms staat er een witregel tussen de alinea's;
  • soms begint de eerste regel van een nieuwe alinea met een stukje wit dat noem je inspringen;
  • de laatste zin van een alinea loopt meestal niet door tot het einde.

Slide 6 - Slide

Lesdoelen check 
Hoeveel alinea's?
Titel?
Tussenkopjes?

Slide 7 - Slide

Pak tekst 1 erbij (1.3)
Wat is de titel?

Slide 8 - Open question

Pak tekst 1 erbij (1.3)
Hoeveel alinea's heeft deze tekst?

Slide 9 - Open question

Pak tekst 1 erbij (1.3)
Hoe heet het laatste tussenkopje?

Slide 10 - Open question

Grammatica

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
- Het is bijna altijd één woord
- Het is een vorm van een werkwoord
- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Hij eet een appel -> Jullie eten een appel

- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd

Slide 12 - Slide

Aantekeningen 1.7 Persoonsvorm tijdproef 

1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


Slide 13 - Slide

Wat is de pv?
A
De boze man
B
loopt
C
naar de angstige leerlingen.

Slide 14 - Quiz

Welke 2 manieren heb je om de pv te vinden?

Slide 15 - Open question

Zet de zin in een andere tijd:
Ik geef bloemen aan mijn moeder.

Slide 16 - Open question

Wat is de pv in de volgende zin:
Hoe laat is het?

Slide 17 - Open question

Wat is de pv in de volgende zinnen?

Wie fietst mee naar school?

Heb je veel gelopen dinsdag?

Wij zijn naar school gegaan.

Slide 18 - Slide

Wie fietst mee naar school?
Heb je veel gelopen dinsdag?
Wij zijn naar school gegaan.

Slide 19 - Open question

Spelling

Slide 20 - Slide

1.8 uitleg
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: 3 vormen
1. ik-vorm:      ik geloof, ik raad, ik vind                

2. hij-vorm:   ik-vorm + t      
   (hij/zij/jij/het)

3. wij-vorm:   hele werkwoord (infinitief)
  (jullie/wij/zij)

Bij twijfel: controleer met 'loop'
hij pest,  zij gelooft, het gebeurt,  jij vindt
wij pesten,  zij vertellen, jullie geloven

Slide 21 - Slide

LET OP!

Slide 22 - Slide

Hij-vorm beloven

Slide 23 - Mind map

Ik-vorm geloven

Slide 24 - Mind map

bloost

blozen

bloos
Ik-vorm
Hij/zij/het/jij
-vorm
Wij-vorm

Slide 25 - Drag question

1.8 stam 
De stam is het hele werkwoord zonder -en

De stam van het werkwoord brengen is breng en de stam van het werkwoord koken is kok. 

Je zegt wel: ik breng, maar niet ik kok. Dus let op: bij de ik-vorm van sommige werkwoorden veranderen er letters:


Hele ww:                 Stam -en:       Ik vorm:
brengen                  breng               ik breng
koken                       kok                   ik kook
stoppen                   stopp               ik stop
 

Slide 26 - Slide

Stam stoppen

Slide 27 - Mind map

Wat is de stam van kiezen?
A
kies
B
kiest
C
kiez
D
kiezt

Slide 28 - Quiz

koken
kookt
kok
kook

Ik-vorm
Hij/zij/het/jij-vorm
Wij-vorm
Stam

Slide 29 - Drag question

Hoe weet je wat de stam is?
A
hele ww -en
B
ik-vorm bekijken

Slide 30 - Quiz

Leestekens
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken.

  • punt (gewone zin): De deelnemers persenteren hun act.
  • vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 31 - Slide

Vul de juiste leestekens en hoofdletters in:

in amsterdam is het lekker weer

Slide 32 - Open question

Vul de juiste leestekens en hoofdletters in:

heeft julia veel zin in school

Slide 33 - Open question

Vul de juiste leestekens en hoofdletters in:

pas op

Slide 34 - Open question

Tijd over?
  • NUMO sprongtoetsen (spelling, grammatica en lezen)
  • Test jezelf 1.7 en 1.8
  • Versterk jezelf!

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide