Fase 2, periode 2 les 2 werkwoordspelling

Fase 2
werkwoordspelling
(herhaling)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fase 2
werkwoordspelling
(herhaling)

Slide 1 - Slide

In deze les
  • Herhaling van de werkwoordspelling
  • Oefeningen via LessonUp
  • Zelf aan de slag in StartTaal

Slide 2 - Slide

tegenwoordige tijd
ik werk
hij/zij/jij/het werkt

ik vind
hij/zij/jij/het vindt


Slide 3 - Slide

tegenwoordige tijd
enige uitzondering:

Vind je?
Snap je?

Vindt hij/zij/het?
Snapt hij/zij/het?

Slide 4 - Slide

verleden tijd
Gebruik het 't ex-Kofschip

Ik schilderde
Ik paste 

Ik besteedde 
Ik verlootte 


Slide 5 - Slide

voltooid deelwoord
Gebruik het 't ex-Kofschip

Ik heb geschilderd.
Ik heb gepast.
Ik heb besteed. 
Ik heb verloot. 





Slide 6 - Slide

Let op!
Tegenwoordige tijd - Voltooid deelwoord (= verleden tijd)
Hij verandert - Hij is veranderd
Hij besteedt - Hij heeft besteed
Het gebeurt - Het is gebeurd
Zij bestelt - Zij heeft besteld 
Zij verbaast zich - Zij heeft zich verbaasd 

Slide 7 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
Zo kort mogelijk

Het geprinte formulier
De berechte dief

Het verstoten eendje

Slide 8 - Slide

Schrijf een zin met het woord 'verbetert' erin.

Slide 9 - Open question

Schrijf een zin met 'gebeurd' erin.

Slide 10 - Open question

Meneer De Boer ............ maar niet op de vraag.
A
antwoort
B
antwoord
C
antwoordt

Slide 11 - Quiz

Het ............ mij.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaasdt

Slide 12 - Quiz

De brief werd pas na vier dagen ....................
A
bezorgt
B
bezorgd
C
bezorgdt

Slide 13 - Quiz

Heb je het antwoord al ......................?
A
geemaild
B
ge-emaild
C
ge-e-maild
D
geëmaild

Slide 14 - Quiz

.............. het vandaag of morgen?
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 15 - Quiz

Heb je nog ................... of die regel ook voor ons geldt?
A
gecheckt
B
gecheckd
C
gecheckdt

Slide 16 - Quiz

In dit oude huis ............... het vroeger ook al.
A
tochte
B
tochtte
C
tochde
D
tochdde

Slide 17 - Quiz

De president .............. uitstekend wat er onder zijn volk leeft.
A
verwoort
B
verwoord
C
verwoordt

Slide 18 - Quiz

gebeurt
gebeurd
Het is vandaag ..............
Wat denk je dat er ............?
Soms ......... er helemaal niks. 
Er was gisteren zoveel ................

Slide 19 - Drag question

Heb je je kamer al ....?
A
gestoft
B
gestofd
C
gestofdt

Slide 20 - Quiz

Hij heeft de lamp ...
A
verwisselt
B
verwisseld
C
verwisseldt

Slide 21 - Quiz

... jij vaak zonder rijbewijs op zak?
A
Rijd
B
Rijdt
C
Rijt

Slide 22 - Quiz

verandert
veranderd
Vandaag .... alles. 
Wat denk je dat er ............  is?
Soms ......... er helemaal niks. 
Er is toen veel ................

Slide 23 - Drag question

Ze heeft ontzettend veel cadeautjes voor haar verjaardag ....
A
gevraagt
B
gevraagd
C
gevraagdt

Slide 24 - Quiz

Hij .... een heel ander antwoord.
A
verwachte
B
verwachtte

Slide 25 - Quiz

We ... de ingrediënten door elkaar.
A
mixten
B
mixtten
C
mixden
D
mixdden

Slide 26 - Quiz

Hij verbeterd de fout. 
Zij heeft zich verloofd
Als je dit veranderd gaat het lukken.
Gisteren is het plan verbetert
Hij gelooft mij nooit. 
Jij verbetert de fout. 
goed
goed
goed
fout
fout
fout

Slide 27 - Drag question

StartTaal les 2
Taalverzorging | Werkwoordspelling| Werkwoordspelling gecombineerd

Oefening 1, 2, 3 

alle drie op voldoende niveau

Slide 28 - Slide