Taalverzorging 1 vmbo gt/havo leerjaar 1

Taalverzorging 1: H2 en H4
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalverzorging 1: H2 en H4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
- Vandaag leer je wat lidwoorden zijn en wat zelfstandig naamwoord is.
- Je maakt een opdracht over deze 2 onderwerpen
- Dit is een herhaling

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
Maak opdracht 4 en 5 van H2 op blz. 35

Wie weet wat lidwoorden zijn?

Slide 5 - Slide

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog wel een ander woord, zoals bij "het oude boek".
De 3 lidwoorden zijn: de, het en een.

Slide 6 - Slide

Wanneer welk lidwoord?
Of je ‘de’ of ‘het’ moet gebruiken, hangt ervan af of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Dit kan je vinden in het woordenboek!
Wanneer je twijfelt, zoek je gewoon het zelfstandig naamwoord op in het woordenboek. Kijk of er een ‘m’, een ‘v’ of een ‘o’ achter staat.
Als een woord mannelijk (m) of vrouwelijk (v) is, betekent dat dat je ‘de’ moet gebruiken.
Is een woord onzijdig (o), dan gebruik je het lidwoord ‘het’!


Slide 7 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je altijd een lidwoord voor kunt zetten: (het) boek, (de) ijspret. Het gaat dan om mensen, dieren en dingen, en zaken als gevoelens, tijdsaanduidingen, gebeurtenissen en denkbeeldige personen of zaken.

Slide 8 - Slide

Voorbeelden: 
jongen (mensen)
hond (dieren)
muts (dingen)
verliefdheid (gevoelens)
week (tijdsaanduiding)
botsing (gebeurtenissen)
luiletterland (denkbeeldige zaken)

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Je schrijft ze met een hoofdletter.

Voorbeelden:
Frits
Zaltbommel
Hema
Nokia

Slide 10 - Slide

Opdracht 
Maak opdracht 1 en 2 van H2 op blz 33.

Daarna bespreken we samen de antwoorden

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Maar let op: je kunt niet van ieder zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud maken. Het woord ‘hersenen’ bestaat alleen in het meervoud. En wat dacht je van het woord ‘aarde’? Daar kun je juist geen meervoud van maken.

Slide 13 - Slide

Voorbeeld herkennen zelfstandig naamwoord


Is het woord boom een zelfstandig naamwoord?
Van het woord ‘boom’ kun je meervoud maken. Dan krijg je ‘bomen’.
Je kunt het woord ook verkleinen. Dan wordt de boom een boompje.
Vóór ‘boom’ kun je het lidwoord ‘de’ zetten; dan krijg je ‘de boom’.
‘Boom’ is dus een zelfstandig naamwoord.


Slide 14 - Slide

Maak opdracht 2c, 2d, 2e en 2f

Slide 15 - Slide

Maak opdracht 3, 4 en 5 van H2 op blz. 37

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord. Staat vaak voor het zelfstandig naamwoord, maar kan er achter staan. Bijvoorbeeld:
De rode bal
De bal is rood
Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 6 en 7 van H2 op blz. 38

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Maak opdracht 8 en 9 van H2 op blz. 39

Slide 20 - Slide

Werkwoorden
Maak opdracht 10 en 11 van H2 op blz. 39

Slide 21 - Slide

Werkwoorden
Veel werkwoorden zijn makkelijk te herkennen. Ze geven heel duidelijk informatie over de activiteit die iemand aan het doen is. Denk maar aan:
rennen
springen
vallen
knutselen
paardrijden
gamen

Slide 22 - Slide

Werkwoorden
Toch zijn niet alle werkwoorden even goed herkenbaar als je alleen naar deze eigenschap kijkt.
Dit zijn ook werkwoorden, terwijl ze veel minder duidelijk een activiteit aangeven:
gaan
twijfelen
bedenken
beheersen
zijn
hebben

Slide 23 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken. Welke vorm je gebruikt, hangt af van de persoon die de handeling uitvoert en van de tijd waarin de zin staat.

In de volgende slide staat een voorbeeld met het woord dansen.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Werkwoorden
Maak opdracht 12, 13 en 14 van H2 op blz. 40/41

Slide 26 - Slide