This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Waaraan denk je bij een liquiditeitsbegroting?
Slide 1 - Mind map
Begin saldo
+ ontvangsten
_________________
- uitgaven
_________________
= eind saldo
Liquiditeits-begroting
Slide 2 - Slide
Contante verkopen € 40.000,- per maand Contante inkopen € 25.000,- per maand Brutowinst 40% van de verkoopprijs Bereken de ontvangsten in de maand maart.
A
€ 15.000,-
B
€ 40.000,-
C
€ 45.000,-
D
€ 120.000,-
Slide 3 - Quiz
Contante verkopen € 40.000,- per maand Contante inkopen € 25.000,- per maand Brutowinst 40% van de verkoopprijs Bereken de uitgaven in de maand maart.
A
€ 24.000,-
B
€ 25.000,-
C
€ 75.000,-
Slide 4 - Quiz
De krediettermijn van debiteuren is 1 maand. De verkoop op rekening is in januari € 25.000,-, in februari € 30.000,- en in maart € 35.000,-. Bereken de ontvangst in maart
A
€ 25.000,-
B
€ 30.000,-
C
€ 35.000,-
D
€ 90.000,-
Slide 5 - Quiz
De loonkosten bedragen € 10.000,- per maand. Bereken de uitgaven voor de maand maart.
A
€ 10.000,-
B
€ 30.000,-
Slide 6 - Quiz
De rentekosten bedragen € 5.000,- per maand. Aan het einde van het kwartaal wordt rente en € 7.000,- aflossing betaald. Bereken de uitgaven in de maand maart
A
€ 5.000,-
B
€ 12.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 22.000,-
Slide 7 - Quiz
De huurkosten bedragen € 7.000,- per maand en wordt aan het begin van ieder kwartaal betaald. Hoeveel bedragen de uitgaven in maart?
Slide 8 - Open question
In januari is een bestelauto gekocht voor € 27.000,-, met een krediettermijn van 2 maanden. De afschrijving is € 600,- per maand. Bereken de uitgaven in maart.