This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
leesstekens
Slide 1 - Slide
Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"
Slide 2 - Quiz
Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'
Slide 3 - Quiz
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. ontdekt hij het verstopte kind
Slide 4 - Open question
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. demeestergeeftonsles
Slide 5 - Open question
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. ik houd niet van appeltaart zei ik
Slide 6 - Open question
Schrijf de zin over. Plaats hoofdletters en leestekens.
waarom is vriendschap goed voor je gezondheid
Slide 7 - Open question
Schrijf de zin over. Plaats hoofdletters en leestekens.
houd jij ook zo van chocolade boterkoek en snoep
Slide 8 - Open question
Plaats de puntkomma op de juiste plek in de zin. Schrijf alleen het woord voor de puntkomma op en de puntkomma zelf: Sep heeft een baantje in het zwembad hij wil later badmeester worden.
Slide 9 - Open question
Wanneer gebruik je een puntkomma en wanneer gebruik je een dubbele punt?