Nederlands - 2M2

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Introduction

Les over zinnen en zinsstructuur.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Opdracht
Synoniemen en tegenstellingen.

Slide 2 - Slide

winnaars
 (25  x juiste woorden)

Slide 3 - Slide

§ 3 WS Voegwoord herkennen

Slide 4 - Slide

Bekijk de volgende zin:

Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.

Slide 5 - Slide

Wat gebeurt er als we twee zinnen aan elkaar plakken?

Slide 6 - Slide




LESDOEL:
Je leert hoe je voegwoorden herkent en gebruikt.

Slide 7 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 8 - Slide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Toen de zomervakantie dichterbij kwam, werden de leerlingen minder gemotiveerd. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 10 - Slide

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar:

twee woorden:
appels of peren
twee woordgroepen:
de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
twee zinnen:
Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees.
Als haar pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo een.






Slide 11 - Slide

Drie studerende kinderen kunnen een flinke kostenpost worden voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 12 - Quiz

Ik zou vandaag best in bed willen blijven.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 13 - Quiz

Als je nu naar huis gaat, regen je flink nat.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 14 - Quiz

Wil je liever zuurkool of spruitjes?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 15 - Quiz

Wil je liever naar Duitsland of wil je liever naar Oostenrijk?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 16 - Quiz

Mijn moeder vraagt of je vanavond wilt blijven eten.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 17 - Quiz

Voegwoorden
Verbinden zinnen, woorden of woordgroepen met elkaar.

Je kunt kiezen uit zeilen of zwemmen.

Slide 18 - Slide

Voegwoorden
want, maar, of, tenzij, dus, als, hoewel, en, aangezien, omdat, voordat, zodra,...

(veel voegwoorden ken je al van lezen, maar dan heten ze vaak signaalwoorden)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Let op!
- Voegwoorden kunnen vooraan staan!
Omdat ik te laat ben, meld ik me bij de conciërge.  
- Samengestelde zinnen hebben niet altijd een voegwoord!
Marleen, die tweetalig is opgevoed is, spreekt perfect Frans. 

Slide 21 - Slide

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Wat is geen voegwoord.
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 22 - Quiz

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 23 - Quiz

Vragen? Dan nu aan het werk
Blz. 202-203
Opdracht 1 t/m 5

Slide 24 - Slide

Ik heb de lesstof begrepen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll