This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
De eenmanszaak - Quiz
4H Bedrijfseconomie
Slide 1 - Slide
Beginbalans
Een paar vragen over de beginbalans
Slide 2 - Slide
Balans
Winst- en verlies-rekening
Liquiditeits-overzicht
Ontvangsten
Bezittingen
Opbrengsten
Vermogen
Kosten
Uitgaven
Slide 3 - Drag question
Er wordt een nieuwe bedrijfsauto aangeschaft voor 23.000 euro inclusief BTW. Hoeveel posten wijzigen op de balans?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Jij verstrekt als onderneming leverancierskrediet. Welke post ontstaat er?
A
Debiteuren
B
Vooruitbetaalde bedragen
C
Crediteuren
D
Vooruitontvangen bedragen
Slide 5 - Quiz
Hoe zit dat?
Slide 6 - Slide
Bereken met behulp van bovenstaande gegevens de ‘te vorderen btw’ die moet worden opgenomen op de investeringsbegroting van Laplace per 1 januari. (2 min)
A
€ 8.174,58
B
€ 8.085,48
C
€ 6.854,03
D
€ 7.962
Slide 7 - Quiz
Welke smiley past er bij jouw beheersing van het leerdoel :
1) Je kunt de beginbalans van een onderneming in de juiste liquiditeitsvolgorde opstellen. 2) Je kunt de verschillende vormen van leverancierskrediet en afnemerskrediet (verstrekt en ontvangen) herkennen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 8 - Poll
Vragen over inkopen en verkopen
Eind voorraad berekenen
Contant vs op rekening
Slide 9 - Slide
Wat staat niet op de liquiditeitsbegroting?
A
Winst
B
Ontvangsten
C
Beginsaldo
D
Eindsaldo
Slide 10 - Quiz
Vraag
Bereken de contante ontvangsten in het derde kwartaal. (3 min)
Slide 11 - Slide
Bereken de contante ontvangsten in het derde kwartaal.
A
182.952
B
172.788
C
151.200
D
166.980
Slide 12 - Quiz
De voorraad is een bezitting van een onderneming die op korte termijn verkocht gaat worden. Voorraden behoren daarom tot de …(1)… De voorraad wordt gewaardeerd tegen de inkoopprijs …(2)… De voorraad neemt toe met de …(3)… en neemt af met de …(4)…
1 = vlottende activa, 2 = exclusief btw, 3 = inkopen, 4 = inkoopwaarde van de omzet
C
1 = vaste activa, 2 = inclusief btw btw, 3 = inkopen, 4 = inkoopwaarde van de omzet
D
1 = vaste activa, 2 = exclusief btw, 3 = inkopen, 4 = inkoopwaarde van de omzet
Slide 13 - Quiz
Vraag
Bereken de waarde van de ontvangsten van debiteuren in het tweede kwartaal. (3 min)
Slide 14 - Slide
Bereken de waarde van de ontvangsten van debiteuren in het tweede kwartaal.
A
60.800
B
63.900
C
66.400
D
80.344
Slide 15 - Quiz
Welke smiley past er bij jouw beheersing van de leerdoelen :
1) Je kunt het verschil tussen opbrengsten en ontvangsten uitleggen. 2) Je kunt de waarde van de contante verkopen en verkopen op rekening berekenen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 16 - Poll
Kosten en uitgaven
Wat zijn de kosten en uitgaven bij een lening en hoe ziet de balans eruit?
Slide 17 - Slide
Je betaalt de aflossing op een lening.
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven
Slide 18 - Quiz
Ik koop vandaag een iPhone 13 Pro. Wanneer heb ik uitgaven en wanneer heb ik kosten?
A
Als je de iPhone aanschaft, heb je kosten en je hebt uitgaven gedurende de levensduur.
B
Als je de iPhone aanschaft, heb je kosten en uitgaven. Gedurende de levensduur heb je geen uitgaven en kosten.
C
Als je de iPhone aanschaft, heb je uitgaven en je hebt kosten gedurende de levensduur.
D
Als je de iPhone aanschaft heb je geen kosten en uitgaven. Die heb je pas als de iPhone helemaal versleten is.
Slide 19 - Quiz
Via de bank wordt er 1000 euro aflossing en 500 euro rente betaald. Geef aan hoe de mutatie eruit ziet op de balans
Slide 20 - Open question
Welke smiley past er bij jouw beheersing van de leerdoelen :
1) Je kunt het verschil tussen kosten en uitgaven uitleggen. 2) Je kunt de waarde van de balansposten 'vooruitbetaalde interest' en 'nog te betalen interest' berekenen bij een lineaire lening.
😒🙁😐🙂😃
Slide 21 - Poll
Vraag
Bereken het totale bedrag van de vaste activa op de balans van Tapes per 1 januari 2025.
(3 min)
Slide 22 - Slide
Bereken het totale bedrag van de vaste activa op de balans van Tapes per 1 januari 2025. (3 min)
A
17.200
B
15.000
C
17.700
D
16.500
Slide 23 - Quiz
Toelichting
Slide 24 - Slide
Afschrijvingen
Slide 25 - Slide
Afschrijvingskosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
uitgaven
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgaven zijn.
Slide 26 - Quiz
Wat is het afschrijvingspercentage in procenten van de aanschafprijs?
De aanschafprijs is € 2.500. De afschrijving per jaar € 500
A
10%
B
30%
C
20%
D
40%
Slide 27 - Quiz
Bereken de afschrijving per jaar. Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.