4H - Leesvaardigheid blok 2 alle theorie

Welkom 4H!
Deze les: Leesvaardigheid
Herhaling theorie, bespreken opdr. 3 en 4 en aan de slag
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 4H!
Deze les: Leesvaardigheid
Herhaling theorie, bespreken opdr. 3 en 4 en aan de slag

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning
- oefenen met leesvaardigheid met L.U.;
- maken opdracht 6 en 7 van Lezen, hoofdstuk 2;
- nakijken opdracht 3 en 4.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Deze les
Vragen om theorie te herhalen/oefenen
Nakijken opdracht 3 en 4 
Aan de slag 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Eerst een peiling! Hoe was je week tot nu toe?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

Wat is GEEN manier om alinea's met elkaar te verbinden?
A
Signaalzinnen gebruiken
B
Signaalwoorden gebruiken
C
Woorden of zinsdelen herhalen
D
Samenvatting geven

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

Een alinea of een samenhangend groepje alinea’s kun je niet ‘zomaar’ verplaatsen in de tekst. Elk tekstgedeelte vervult een functie of rol in het geheel van de tekst. De schrijver heeft met dat tekstgedeelte een bedoeling.

De eerste alinea van een tekst kan verschillende functies hebben. Welke functie heeft de eerste alinea van de tekst hiernaast? (klik om in te zoomen)
A
Het onderwerp introduceren
B
Het uitspreken van een verwachting
C
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
D
Het aanduiden van de probleemstelling

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Een ander woord voor goede raad is ...
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord wordt er bedoeld? Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie
bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord wordt er bedoeld? De schrijver legt uit
waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
aanbeveling
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
goedbedoelde raad
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing deze alinea?
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 4
Opdracht 4 (blz. 95)
1. De schrijver begint met een verrassende, uitdagende uitspraak. (Geen retorische vraag, want het is geen vraag).
2. redengevend, zie: ‘Om die reden’ (regel 9)
3. aankondigend
4a ‘Een paar jaar later’ (regel 21), ‘In 1994’ (regel 24)
4b. een chronologisch verband

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 4
5. tegenstellend (‘echter’)
6a. Dat er steeds minder papieren media overleven. 
6b. Dat komt door de opkomst van internet.
7a. A
7b. Met zijn verhaal ondersteunt de schrijver zijn opvatting dat het met het verdwijnen van papier nog niet zo’n vaart zal lopen.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 4
8a. conclusie
8b. Daarom (zeg ik)
9. Er zijn nog steeds goede vooruitzichten voor het lezen van papier, maar het wordt wel wat luxer. (16 woorden)
Let bij het formuleren van de hoofdgedachte vooral op de titel, de inleiding en het slot.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 4
10a. A
10b. De schrijver maakt zijn opvatting over het lezen van papier (zie hoofdgedachte) duidelijk aan de hand van zijn eigen ervaringen. Hij wil de lezer overtuigen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Lees en maak opdr. 6 en 7
Lezen
Hoofdstuk 2

Vrijdag heb je een oefentoets woordenschat blok 1 en 2

Slide 20 - Slide

This item has no instructions