Nederlands

NL oefentoets







Succes
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

NL oefentoets







Succes

Slide 1 - Slide

Tekst
Tekst
Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Tafel
Lopen
Wankelende stoel

Slide 2 - Drag question

Zelfstandig n.w
Mensen (man, Robert)
Dieren (kat, hond)
Dingen (tafel, stoel)
Planten (boom, struik)

Slide 3 - Slide

Sneeuwen
A
Zelfstandig n.w
B
Bijvoeglijk n.w
C
Werkwoord

Slide 4 - Quiz

ruziën
A
Zelfstandig n.w
B
Bijvoeglijk n.w
C
Werkwoord

Slide 5 - Quiz

Bijvoeglijk n.w
Zegt iets over het zelfstandig n.w
(De rode auto gaat snel)

Slide 6 - Slide

De jaarlijkse ledenvergadering
(jaarlijkse)
A
Zelfstandig n.w
B
Bijvoeglijk n.w
C
Werkwoord

Slide 7 - Quiz

Ik vind het erg vervelend als mensen steeds door elkaar heen praten.
(mensen)
A
Zelfstandig n.w
B
Bijvoeglijk n.w
C
Werkwoord

Slide 8 - Quiz

Werkwoord
Dingen die je kunt doen: fietsen, spelen
Er gaan gebeuren: sneeuwen, waaien
Iemand is iets: Mark is een bakker
In welke tijd: loop, liep

Slide 9 - Slide

worden
A
Zelfstandig n.w
B
Bijvoeglijk n.w
C
Werkwoord

Slide 10 - Quiz

De hond gaat de vieze sloot in, meteen nadat hij is gewassen.
(werkwoord)
A
Verzorgde
B
Gewassen
C
In
D
Gaat

Slide 11 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijke voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep mensen zonder ze bij de naam te noemen.

(ik, jouw, jij, hem, zij, haar, wij, ons, jullie, zij, hen)

Slide 12 - Slide

1. De auto gaat snel
2. De snelle auto
(Welke is een bijvoeglijk n.w)
A
1 en 2
B
geen
C
2
D
1

Slide 13 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig voornaamwoord. Ze geven aan van wie iets is.

(Het is jouw fiets, zijn broers gaan morgen voetballen)

(Zijn, mijn, haar nicht, mijn moeder)

Slide 14 - Slide

De nogal lange man heeft een irritante bui
(Bijvoeglijk n.w)
A
Lange, irritante
B
Irritante, heeft
C
Nogal lange, irritante
D
Nogal lange, irritante bui

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
wij
mijn nicht
Ik
zijn schoenen
Hem

Slide 16 - Drag question

Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

(Deze ketting vind ik het mooist.)

(die, dit, dat, deze, zulk, zulke(n), diegene(n), datgene(n), degene(n), dergelijke(n), zo'n)


Slide 17 - Slide

'Deze opdracht is niet moeilijk'
(Aanwijzend v.n.w)
A
Opdracht
B
Niet
C
Deze
D
Moeilijk

Slide 18 - Quiz

Maak een eigen zin met het aanwijzend v.n.w (zulke)

Slide 19 - Open question

Voorzetsels
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt er kast/feest achter zetten.

(Voor de kast, op de kast, achter de kast)

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

(voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens)

Slide 20 - Slide

Wat geven voorzetsels aan?
A
Plaats
B
Hoeveelheid
C
Tijd

Slide 21 - Quiz

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 22 - Open question

Klik op de link
In de volgende dia kan je op het video klikken, om meer uitleg te krijgen over Werkwoorden

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Klik op de link
In de volgende dia kan je op het video klikken, om meer uitleg te krijgen over  Bijvoeglijk n.w

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Klik op de link
In de volgende dia kan je op het video klikken, om meer uitleg te krijgen over Zelfstandig n.w

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Klik op de link
In de volgende dia kan je op het video klikken, om meer uitleg te krijgen over Persoonlijk voornaamwoord

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Klik op de link
In de volgende dia kan je op het video klikken, om meer uitleg te krijgen over Bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Slide

Einde







:)

Slide 32 - Slide