Week2_Maandag_Blokuur_3H_Presentaties_Poezie_H2_FiguurlijkTaalgebruik

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Presentaties (inhalen) 

Mickey (wordt beoordeeld door Mike en Leslie )
Lexi (wordt beoordeeld door Job Z. en Ravi )
Job Z. (wordt beoordeeld door Ravi en Nick)



Beoordelingsformulieren worden ingeleverd bij de docent

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Je leert:
- beeldspraak te herkennen
- stijlfiguren te herkennen

Slide 3 - Slide

Letterlijk of figuurlijk
Taal kun je op verschillende manieren gebruiken: letterlijk en figuurlijk.

Kijk naar de volgende zin: Dat is een vreemde vogel.

Je kunt hier letterlijk een vreemde vogel bedoelen. Bijvoorbeeld een vogel met een vreemde kleur of snavel.

Je kunt deze zin ook figuurlijk bedoelen. Je vindt iemand een vreemd mens.


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Beeldspraak 
Om te weten met welke beeldspraak je te maken hebt, is het handig te weten wat er met object en beeld wordt bedoeld. Het object is datgene/diegene waarover het gaat in de tekst. Het beeld is het plaatje dat gebruikt wordt om het object te omschrijven.

Slide 6 - Slide

Beeldspraak
Bij figuurlijk taalgebruik, gebruik je een beeld voor iets.

In de voorbeeldzin 'Dat is een vreemde vogel.' gebruik je het beeld vogel voor een mens.

Met beelden probeer je duidelijke te maken wat je bedoelt. Beeldspraak wordt veel gebruikt in gedichten.
Voorbeelden van beeldspraak

Ze kookt van woede. Ze kookt natuurlijk niet letterlijk. Ze is heel kwaad.

Je gebruikt het beeld 'koken 'voor 'heel kwaad zijn'.

Het schilderij springt van het doek. In het schilderij zijn waarschijnlijk felle kleuren gebruikt. Het springt niet letterlijk van het doek af.

Je gebruikt het beeld 'springen' voor 'het gebruik van felle kleuren'.




Slide 7 - Slide

Lees het gedicht hiernaast van Hans en Monique Hagen.

In regel twee staat: 'gaan we de wolken plukken'. Dit is figuurlijk bedoeld. Het beeld is 'plukken', wat wordt hiermee bedoeld?

In regel 5 staat: 'je moet even bukken'. Dit is figuurlijk bedoeld. Het beeld is 'bukken', wat wordt hiermee bedoeld?

Zit er nog meer beeldspraak in dit gedicht?
Vogel

Vogel, mag ik op je rug
gaan we de wolken plukken
vogel
kom nou uit de lucht
je moet even bukken
wat heb je zachte veren
zijn dat je mooiste kleren
als ik zelf vliegen kon
ging ik hoger dan de zon
in de bochten niet zo snel
verder durf ik alles wel

Slide 8 - Slide

Beeldspraak (4)
Vergelijking
Metafoor
Personificatie
Metonymie

Slide 9 - Slide

Vergelijking
Object en beeld staan allebei in de zin, zoals 'hij is zo sterk als een beer'.

De persoon wordt vergeleken met de beer.

Slide 10 - Slide

Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd, zoals 'die ezel is alweer te laat' of 'de prinses van de klas is weer te laat.'

De persoon (die vergeleken wordt met een ezel/prinses) wordt niet genoemd. 

Slide 11 - Slide

Personificatie

Een dier/ding wordt voorgesteld met menselijke eigenschappen/ gedragingen, zoals 'de wind huilt'. of 'de zon streelde onze wangen',

De wind kan niet huilen, de zon kan niet strelen. Een persoon kan dit wel. De wind en de zon worden voorgesteld met menselijke eigenschappen.

Slide 12 - Slide

Metonymie (zie blz 64 NN)

Er wordt iets genoemd dat een relatie heeft met het object maar het niet helemaal is, zoals 'ik heb de ijzers ondergebonden' voor 'ik heb mijn schaatsten aangetrokken'.

Het woord ijzers wordt gebruikt voor schaatsen. 

Nog een voorbeeld: 'De kamer stelde kritische vragen aan de minister.' De kamer is de ruimte, de parlementsleden die zich in de kamer bevinden worden hiermee bedoeld.

Slide 13 - Slide

Die jongen werd zo rood als een biet.
(wat is dit?)
timer
0:30
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 14 - Quiz

Antwoord

De toren kijkt uit over de stad = personificatie.

De toren (levenloos ding) wordt voorgesteld als een persoon.
Een dier/ding wordt voorgesteld met menselijke eigenschappen/ gedragingen, zoals 'uitkijken'. 

Slide 15 - Slide

De toren kijkt uit over de stad.

(wat is dit?)
timer
0:30
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 16 - Quiz

Antwoord

De jongen werd zo rood als een biet = vergelijking

Object en beeld staan allebei in de zin, zoals 'hij is zo sterk als een beer'.

De persoon wordt vergeleken met de kleur van een biet.

Slide 17 - Slide

Wat ga je doen? 
  1. Je maakt de volgende opdrachten uit het boek Nieuw Nederlands: bladzijde 21 en 22 (opdracht 1 en 4)
  2. Klaar? Top!  Ga verder met opdracht 1, bladzijde 64.

Slide 18 - Slide

timer
5:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Stijlfiguren (4)
Tegenstelling (antithese)
Herhaling (repetitio)
Opsomming (enumeratio)
Overdrijving (hyperbool)


Slide 21 - Slide

Ik heb een eeuw op je moeten wachten..

Slide 22 - Slide

Antwoord
Overdrijving

De persoon heeft vast geen eeuw op iemand moeten wachten...

Slide 23 - Slide

Zij was eerst Miss Almelo, toen Miss Holland en uiteindelijk Miss World.

Slide 24 - Slide

Antwoord
Opsomming

Een opsomming gebruik je om iets te benadrukken, vaak wordt de opsomming steeds sterker (climax). 

Andersom kan ook (de opsomming verzwakt steeds):
Hij is wereldberoemd, nou ja… in Nederland, eh in Zaltbommel dan. Ik bedoel: daar hebben ze van hem gehoord.

Slide 25 - Slide



Ik heb voor goed geld, slechte spullen gekocht.

Slide 26 - Slide

Antwoord
Tegenstelling

Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen (ik heb bij goed geld, slechte dingen gekocht).

Slide 27 - Slide



Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!

Slide 28 - Slide

Antwoord
Herhaling 
Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Je gebruikt twee keer hetzelfde woord om er aandacht op te vestigen.

Nog een voorbeeld van een gedicht: 
O als ik dood zal, dood zal zijn
Kom dan en fluister, fluister iets liefs
J.H. Leopold:

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Wat ga je doen? 
Begin met beeldspraak, opdracht 1 en 2 (blz 109),

Vorige nog niet af? Kijk naar: bladzijde 21 en 22 (opdracht 1 en 4)
Klaar? Top! Ga verder met opdracht 1, bladzijde 64.

Klaar? Ga de theorie leren (zie magister)

Slide 31 - Slide