1.8 grammatica woordsoorten

1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Je leert deze week: 

- De woordsoorten van klas 1 en 2
- Soorten werkwoorden
1. zww
2. kww
3. hww
4. wkww (wvn + wgv)

Je leert in week 48 :  

- voegwoord (vw)
- tussenwerpsel (tsw)


Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 3 - Mind map

lw
zn
bn
vz
kww
hww
zww
wkww
wvn

vw
psv
bzv
av
vrv
ohtw
brtw
bw
ovw

Slide 4 - Slide

Wat is een bijwoord?
A
Het zegt iets over het onderwerp
B
Het zegt iets over een zn
C
Het zegt iets over een bn, een ww of een ander bw in de zin

Slide 5 - Quiz

BW (of BN)
Een BN zegt iets over een ZN of een PSV.
Een BW:
  • zegt iets over een BN
  • zegt iets over een ander BW
  • zegt iets over een WW
  • geven tijd of plaats aan van 1 woord (gisteren, hier)
  • prullenbakwoordjes (misschien, al, ook, niet, etc.)
De heel erg oude man

Slide 6 - Slide

Wat is het bijwoord/ zijn de bijwoorden?
Jan kan heel hard fietsen.
A
hard
B
heel, hard
C
heel
D
fietsen

Slide 7 - Quiz

Voornaamwoorden
aanwijzend voornaamwoord: die, deze, dat, dit, zulke zo'n

vragend voornaamwoord
: wie, wat, welke, wat voor (een)

onbepaald voornaamwoord:
men, iemand, iedereen, iets, etc. 

Wederkerend voornaamwoord:
vorm van zich. Bijv: jij wast je.

Wederkerig voornaamwoord: elkaar, elkaars

Slide 8 - Slide

BZV of PSV
Woorden zoals jij, ik, mijn, onze, hij, wij, etc. 

bezittelijk voornaamwoord: 
Het is het woordje 'mijn' of je kan er het woordje 'mijn' voor in de plaats zetten. 

persoonlijk voornaamwoord:
Je kan er een naam of namen voor in de plaats zetten. 

Slide 9 - Slide

Voornaamwoorden
Persoonlijk --> zijn het onderwerp of voorwerp. Eerste, tweede en derde persoon enkelvoud en meervoud. Je hebt me in de steek gelaten. 
Bezittelijk --> geeft aan wie de bezitter van iets is. Alleen in mijn gedachten kan in wonen.
Wederkerend --> verwijst terug naar het onderwerp van de zin. Ik zit mij onnoemelijk te vervelen. 
Wederkerig --> Geeft aan dat de actie of toestand in de zin wederzijds is. Noa en Bram vervelen elkaar
Elkaar, mekaar en elkander. 
Aanwijzend --> wijst personen, dieren, dingen of begrippen aan. Deze trein vertrekt een uur later. 
Die, deze, dit, dat, zo'n, zulke, degene, dezelfde, dergelijke. 
Vragend --> waarmee je iets vraagt. Wie kan mij antwoord geven op deze vraag? 
Wie, wat, welke, wat voor een.
Onbepaald --> verwijst niet naar een concreet iets, maar iets algemeens. Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. 
(n)iemand, (n)iets, wat, ieder(een), alle(s), andere(n), elk, sommige(n), je, men, het. 


Slide 10 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Van een onbepaald voornaamwoord is sprake als we niet precies weten over wie/wat het gaat. 

iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, je, alles, ieder(e), elk(e), menig(e), wat, (een) zekere, ene en een of andere zijn onbepaalde voornaamwoorden. 
Je kunt ze het best uit je hoofd leren. 

Slide 11 - Slide

Onduidelijkheid bij voornaamwoorden
Sommige woorden (bijvoorbeeld je me en haar) kunnen tot meerdere woordsoorten behoren, bijvoorbeeld persoonlijk, bezittelijk of wederkerend. 

Om hierin duidelijkheid te verschaffen, kennen we een heel simpel trucje: maak de zin mannelijk en zie wat er gebeurt!

Slide 12 - Slide

Onduidelijkheid bij voornaamwoorden
Verandert het woord waaraan je twijfelt in hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;


Verandert het woord waaraan je twijfelt in zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;


Verandert het woord waaraan je twijfelt in zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord

Slide 13 - Slide

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
Wat
heb
je
met
dit
alles 
gedaan?

Slide 14 - Drag question

Maak de juiste combinaties
Het stelletje houdt van elkaar
Mijn moeder schaamde zich voor het gedrag van mijn broer.
Voor welk vak hebben we vandaag een toets?
Heb je nog iets van hem gehoord?

Wederkerig voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Drag question

BZV of PSV
Ik heb aan dat vriendje van mij gisteren onze auto uitgeleend.
A
ik = psv, mij = bzv, onze = bzv
B
ik = psv, mij = psv, onze = bzv
C
ik = bzv, mij = bzv, onze = bzv
D
ik = bzv, mij = psv, onze = bzv

Slide 16 - Quiz

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 17 - Quiz

Soorten werkwoorden

Slide 18 - Slide

Woordsoorten:
Wat voor soorten werkwoorden zijn er?

Slide 19 - Mind map

KWW / ZWW / HWW (1)
  1. Zoek eerst het belangrijkste werkwoord: een voltooid deelwoord of het laatste werkwoord in de zin.
  2. Het belangrijkste werkwoord kan een ZWW of een KWW zijn. 
  3. Staat het belangrijkste werkwoord in ZWABBELSH én koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een KWW

Slide 20 - Slide

KWW / ZWW / HWW (2)
4. Is het belangrijkste werkwoord geen vorm van ZWABBELSH of koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een ZWW. 

5. Alle werkwoorden die niet het belangrijkste zijn in de zin, zijn hww. 


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
A
ik
B
wil
C
dokter
D
worden

Slide 23 - Quiz

Samen oefenen HWW/ZWW/KWW.
Eerste twee zinnen opdr. 16A 
Een crisis is in principe geen grappige tijd.


Toch leverde de coronacrisis van 2020 prachtige taalgrappen en vondsten op. 


Slide 24 - Slide

Wederkerend werkwoord (WKWW)
Wederkerende werkwoorden (WKWW): deze werkwoorden hebben 'zich' nodig om compleet te zijn. 

Hij vergist zich vaak.
        WKWW
Ik heb me gisteren gewassen. 
                                            WKWW


Slide 25 - Slide

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 26 - Quiz

Werkwoorden in samengestelde zinnen
In een enkelvoudige zin kan maar 1 ZWW/KWW voorkomen.

In een samengestelde zin kunnen net zoveel ZWW/KWW voorkomen als er pv’s zijn.

Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
3 pv’s (heb, loopt, is), dus 3x ZWW/KWW:
Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
    HWW ZWW                                                     ZWW                            KWW

Slide 27 - Slide

Wat is de woordsoort van 'gebeld'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik dat vergeten?

Slide 28 - Open question

Wat is de woordsoort van 'geweest'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik vergeetachtig geweest?

Slide 29 - Open question

Wat is de woordsoort van 'geschaamd'?


Ik heb me voor je geschaamd, omdat je zo'n belachelijke dingen zei.

Slide 30 - Open question

Samen oefenen: 
a. Ben jij een fervente bezoeker van de Taalvoutjes-website of 

ken je die niet?

b. Het eerste 'voutje' werd op 13 februari 2012 op Facebook 

gepubliceerd. 

Slide 31 - Slide