Feiten, meningen en argumenten

Nederlands (datum)
Feiten, meningen en argumenten.
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands (datum)
Feiten, meningen en argumenten.

Slide 1 - Slide

Doel van de les
- je weet wat een feit is 
- je weet wat een mening is 
- je weet wat een argument is

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Feiten
- Kun je bewijzen of controleren.

- Kun je opzoeken.
- Iets wat zeker is gebeurd of dat echt waar is.
- Een ander kan hier niet anders over denken.
- Het is zo.





Slide 5 - Slide

Voorbeelden van feiten

- Het is 13 graden buiten. 

- Het is vandaag woensdag. 

- De televisie kost €800.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Meningen
- Geven aan wat jij vindt. 
- Een ander kan hier heel anders over denken.

- Je gedachte ergens over.
- Met een mening kun je het eens of oneens zijn.
- Een mening kun je onderbouwen met argumenten.


Slide 8 - Slide

Voorbeelden van meningen

- De trui van Nienke is erg mooi. 

- Ik vind die televisie erg duur. ​

- De vakantie duurt veel te kort.

Slide 9 - Slide

Met een argument vertel je waarom jij iets vind of denkt. 

Slide 10 - Slide

Argumenten
- Een reden

- Uitleg waarom je iets vindt.
- Kun je herkennen aan de woorden: omdat en want.


Slide 11 - Slide

Voorbeelden van argumenten

- Ik vind die televisie erg duur, want hij kost €800. 

- Ik vind oranje een mooie kleur, want ik voel me blij als ik het zie. 

- Ik ben morgen niet op school, omdat ik naar de tandarts moet.

Slide 12 - Slide

Feit: Deze jongen draagt een rood shirt.
Mening: Ik vind rood een mooie kleur.
Argument: Ik vind rood een mooi kleur, omdat ik dan moet denken aan de liefde. 

Feit: Deze jongen draagt een rood shirt.

Mening: Ik vind rood een mooie kleur.

Argument: Ik vind rood een mooie kleur, omdat ik dan moet denken aan de liefde.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Deze appel is rood.

Mening of feit?
A
Mening
B
Feit

Slide 15 - Quiz

Een rode appel is lekkerder dan een groene.

Mening of feit?
A
Mening
B
Feit

Slide 16 - Quiz

Er staan vier kinderen op de foto.

Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quiz

Het blonde meisje heeft mooi haar.

Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

FEIT
MENING

Je kunt het bewijzen
Het hoeft niet zo te zijn
Je kunt ermee eens of oneens zijn
Het is zo
Je gedachte ergens over 
Je kunt er niet anders over denken

Slide 19 - Drag question

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

Ik vind 'IT' een spannende film.
A
Feit
B
Mening

Slide 21 - Quiz

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quiz

Je moet je melden, als je te laat bent.
A
Feit
B
Mening

Slide 23 - Quiz

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met 'u'.
A
Feit
B
Mening

Slide 24 - Quiz

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening

Slide 25 - Quiz

FEIT
MENING
Het jaar is snel voorbij gegaan. 
Het huiswerk was moeilijk.
Mijn tante is heel grappig.
Voetbal is leuk om te kijken. 

Slide 26 - Drag question

FEIT
MENING
De muziekles gaat niet door. 
Roken is slecht voor je gezondheid.
Volgende week heb ik geen huiswerk. 
Mijn hond is veel liever.

Slide 27 - Drag question

Sterke en zwakke argumenten.

Slide 28 - Slide

Stelling 1:
In de kantine moet alleen fruit en gezonde producten verkocht worden.  

Slide 29 - Slide

Eens of oneens?

In de kantine moet alleen fruit en gezonde producten verkocht worden.
Eens
Oneens

Slide 30 - Poll

Geef je argument.

Waarom ben je het eens of oneens met de stelling?

Slide 31 - Open question

Stelling 2:
Jongens en meisjes zouden niet bij elkaar in de klas moeten zitten. 

Slide 32 - Slide

Eens of oneens?

Jongens en meisjes zouden niet bij elkaar in de klas moeten zitten.
Eens
Oneens

Slide 33 - Poll

Geef je argument.

Waarom ben je het eens of oneens met de stelling?

Slide 34 - Open question

Alles op een rijtje
Feiten, meningen en argumenten. 

Slide 35 - Slide

Feit
Feiten zijn echt waar. 
Je kunt ze bewijzen. 

Bijvoorbeeld: 
Het regent buiten. Kijk maar door het raam. Je ziet de druppels. 


Slide 36 - Slide

Mening
Bij een mening zegt iemand wat hij ervan vindt. 
Je kunt het niet bewijzen. 
Iemand kan er anders over denken.

Bijvoorbeeld:
Ik vind het warm vandaag. Mijn vriend vind het koud. 




Slide 37 - Slide

Argument
Met een argument geef je aan waarom je iets vind. 
Je kan anderen ermee overtuigen van jouw mening. 

Bijvoorbeeld: 
Ik houd mij aan de afspraken, omdat ik het fijn vind als anderen dat ook doen.  











Slide 38 - Slide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 39 - Open question

Welke emoji geef jij deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Je bent nu klaar met deze les!

Slide 41 - Slide