Voorbereiding examen Bloed en Erfelijkheid en Verwantschapschema's

Voorbereiding examen M4 
Onderwerpen: Bloed en Erfelijkheid 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voorbereiding examen M4 
Onderwerpen: Bloed en Erfelijkheid 

Slide 1 - Slide

Bloed 

Slide 2 - Slide

onderdelen bloed
bloedplasma
rode bloedcellen
witte bloedcellen
bloedplaatjes
vervoert meerdere stoffen 
vervoert alleen zuurstof en geen celkern
maken ziekteverwekkers onschadelijk en hebben celkern
zijn onderdelen van cellen en hebben een functie bij bloedstolling

Slide 3 - Slide

Onderdelen hart

Slide 4 - Slide

Wie kan bloed geven aan wie
                     (donor)      (ontvanger)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Bloed bevat hormonen.
Welk bloedproduct bevat de meeste hormonen?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide


A
A= niet geschikt B= wel geschikt AB= niet geschikt 0= wel geschikt
B
A= wel geschikt B= niet geschikt AB= wel geschikt 0= niet geschikt
C
A= wel geschikt B= wel geschikt AB=niet geschikt 0= niet geschikt
D
A= niet geschikt B= niet geschikt AB= wel geschikt 0= wel geschikt

Slide 11 - Quiz

Het bloedproduct gaat vanuit de arm naar het hart van David. In de afbeelding zijn enkele delen van het hart met letters aangegeven.
In welk deel van het hart komt het bloedproduct vanuit de arm het eerst binnen?
A
in deel P
B
In deel Q
C
in deel R
D
In deel S

Slide 12 - Quiz

Erfelijkheid 

Slide 13 - Slide

Homozygoot en heterozygoot
Voor iedere erfelijke eigenschap heb je twee genen, 1 van je vader en 1 van je moeder. De genen die je hebt gekregen voor iedere eigenschap noemen we je genotype. Je uiterlijk noemen we je fenotype.

Voorbeeld: Haarkleur
Soms heb je hetzelfde gen twee keer. Je hebt bijvoorbeeld twee keer het gen voor rood haar. Dan ben je homozygoot voor de eigenschap haarkleur

Soms heb je twee verschillende genen voor één eigenschap. Je hebt zowel het gen voor rood haar en het gen voor bruin haar. Dan ben je heterozygoot voor de eigenschap haarkleur. 


Slide 14 - Slide

Dominant en recessief
Als je twee verschillende genen hebt voor een eigenschap dan komt er vaak maar 1 gen tot uiting in je uiterlijk (fenotype). 

Het gen dat tot uiting komt noemen we dominant. Het gen dat niet tot uiting komt noemen we recessief


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoeveel chromosomen heeft de huidcel van een baby met trisomie?

Slide 17 - Open question

Door het onderzoek van de chromosomen kan ook worden vastgesteld of het embryo een jongen of een meisje is.
Leg uit hoe je aan de chromosomen kunt zien dat het embryo een jongen is.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is het genotype van persoon P? En van persoon Q?
Schrijf je antwoord zo op:
Persoon P:.............
Persoon Q:............

Slide 21 - Open question

Evolutie: verwantschapschema's

Slide 22 - Slide

Verwantschap
  • In een stamboom (verwantschapsschema) kan je zien of, en hoe, organismen verwant zijn aan elkaar.
  • Hoe korter geleden de gemeenschappelijke voorouder leefde, hoe meer verwant de dieren aan elkaar zijn.

Slide 23 - Slide

Hoe zie je dat soorten verwant zijn?
  • Soorten staan dicht bij elkaar als ze kort geleden een gemeenschappelijke voorouder hadden (uitgestorven).
  • Hierdoor veel gemeenschappelijke kenmerken
 verwantschapsschema

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Gerdien en Hanneke praten over de stamboom.
Gerdien zegt dat klipdassen eerder zijn ontstaan dan aardvarkens.
Hanneke zegt dat klipdassen meer verwant zijn aan zeekoeien dan aan
olifanten.
Wie heeft gelijk?
A
geen van beide
B
alleen Gerdien
C
alleen Hanneke
D
Gerdien en Hanneke

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Ellen trekt twee conclusies uit de stamboom.
1 Teken zijn meer verwant aan schorpioenen dan aan spinnen.
2 Hooiwagens zijn eerder ontstaan dan teken.
Zijn deze conclusies volgens de gegevens in de stamboom juist?
A
Geen van beide conclusies is juist.
B
Alleen conclusie 1 is juist.
C
Alleen conclusie 2 is juist.
D
Beide conclusies zijn juist.

Slide 28 - Quiz