Tenses (part 1)

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Tenses (=werkwoordstijden)
Je kent al een heel aantal tenses, maar al die namen zijn zo moeilijk te onthouden...
Of toch niet? 
De namen van de tenses zijn heel logisch opgebouwd. Als je de 5 basistermen kent, kun je de namen van alle tenses makkelijk onthouden! 

Slide 2 - Slide

De 5 basistermen
present = tegenwoordig
past = verleden
simple = onvoltooid  (dus NIET met een volt.deelw.)
perfect = voltooid  (dus met 'have' + volt.deelw.)
continuous  = duurvorm  (ing-vorm)

That's it!

Slide 3 - Slide

Met de 5 basistermen kun je een aantal combinaties maken
De namen van alle tenses zijn opgebouwd uit een combinatie van 2 termen.
  1. De 1e term is altijd 'present' of 'past'
  2. De 2e term is altijd 'simple', 'perfect', 'continuous' of 'perfect continuous'

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat betekent de term 'continuous'?

Slide 6 - Open question

Wat betekent de term 'perfect'?

Slide 7 - Open question

Als je moet bepalen in welke tense een werkwoordsvorm staat, dan stel je jezelf de volgende vragen:
  1. Wordt de 1e term 'present' of 'past'? 
    tegenwoordig --> present
    verleden --> past
  2. Wordt de 2e term 'simple', 'perfect', 'continuous' of 'perfect continuous' ?
    geen voltooid deelw. en geen ing --> simple
    staat er een voltooid deelw. (met have/has/had) ervoor --> perfect
    staat er een ing-vorm (met een vorm van 'be' ervoor) --> continuous

She lived in the UK.
They had heard me.
I am listening.

Slide 8 - Slide

Welk tense is dit?
You are doing your best.
A
present simple
B
past continuous
C
present perfect
D
present continuous

Slide 9 - Quiz

Welke tense is dit?
She had seen the film twice.
A
present simple
B
present perfect
C
past simple
D
past perfect

Slide 10 - Quiz

Welke tense is dit?
Chris was crying in the cinema.

Slide 11 - Open question

Welke tense is dit?
We have never been here.

Slide 12 - Open question

Welke tense is dit?
Sheila has three cats.

Slide 13 - Open question

Welke tense is dit?
We were all very upset.

Slide 14 - Open question

Leer dit schema supergoed! Zorg dat je ook de vragen en ontkenningen van alle tenses kent!

Slide 15 - Slide

Welke tense is dit?
We didn't learn much today.

Slide 16 - Open question

Welke tense is dit?
Has Jason seen you?

Slide 17 - Open question

Welke tense is dit?
They weren't there anymore.

Slide 18 - Open question

Present simple
Wordt gebruikt voor gewoontes, feiten, algemene waarheden:

He always goes to school by bike.
We never take the bus.
She sometimes eats at McDonalds.
Babies cry when they are hungry.
Water boils at 100 degrees.


Slide 19 - Slide

Present continuous
Wordt gebruikt voor iets dat nu bezig/aan het gebeuren is:
Dad is painting the door.
You are looking at your computer right now.
I am not talking about you.
Is he driving home right now?

Slide 20 - Slide

Past simple & Past continuous
  • Past simple: een handeling uit het verleden die nu is afgesloten
      Bv.  Dad came home at six o'clock.
      Ontkennend: Dad didn't come home at six o'clock.
      Vraag: Did Dad come home at six o'clock?
  • Past continuous: een handeling die in het verleden een tijdje bezig was (beschrijving van wat er aan het gebeuren/bezig was).
      Bv.  We were talking about our favourite Nexflix series.
      Ontkenning: We weren't talking about our favourite Netflix series.
      Vraag: Were we talking about our favourite Nexflix series?


Slide 21 - Slide

Past simple & Past continuous
Komen vaak samen in één zin voor, als je wil beschrijven dat één handeling bezig was toen er opeens nog iets anders gebeurde.

De handeling die bezig was (een tijdje duurde) krijgt de past continuous.
De handeling die plotseling erbij komt (kortere handeling) krijgt de past simple.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

We _______ (walk) down the street when we ________ (hear) a gunshot.

Slide 24 - Open question

When he _______ (arrive), Jane ________ (cook) dinner.

Slide 25 - Open question

Volgende les: 
  • Zorg dat je de namen van de tenses kent!
  • Zorg dat je de onr. ww. kent (p. 88-91 Ref. book)
  • past simple & present perfect
  • past simple & past perfect
  • tenses gemixt

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide