This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Quiz pw1
hoofdstuk 1 boek + hoofdstuk 1 rekenboekje
Slide 1 - Slide
Welk van de onderstaande opties zijn stofeigenschappen?
A
vorm, kleur
B
dichtheid, massa
C
brandbaarheid, geur
D
brandbaarheid, volume
Slide 2 - Quiz
Wat betekent dit symbool?
A
Giftige stoffen
B
Gevaar gezondheid
C
schadelijke of irriterende stoffen
D
corrosieve stoffen
Slide 3 - Quiz
Hoeveel Kelvin is 28 graden Celsius?
A
301
B
-245
C
281
D
-225
Slide 4 - Quiz
Wat wordt bedoeld met het smeltpunt?
A
de temperatuur waarbij een vast stof overgaat in een vloeistof
B
het punt waarbij een vloeistof gaat smelten
C
de temperatuur waarbij een vloeistof overgaat in een vaste stof
D
het punt waarbij de vast stof gaat koken
Slide 5 - Quiz
De faseovergang van gas naar vast heet:
A
sublimeren
B
rijpen
C
stollen
D
condenseren
Slide 6 - Quiz
Tussen welke fasen zit het smeltpunt?
A
van vast naar gas
B
van vast naar vloeibaar
C
van vloeibaar naar vast
D
van vloeibaar naar gas
Slide 7 - Quiz
Een zuivere stof :
A
bestaat uit één soort moleculen
B
is een stof die gezond is
C
is altijd een oplossing
D
kan maar in 1 fase voorkomen
Slide 8 - Quiz
Een smelttraject komt voor bij een zuivere stof
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Bij welke kookpunten begint en eindigt het kooktraject?
A
20 C en 100 C
B
55 C en 95C
C
20 C en 65 C
D
55 C en 65 C
Slide 10 - Quiz
Het bevriezen van water kan je in een schema zetten. welke is de juiste?
A
water(s) --> water(l)
B
water(g) --> water (s)
C
water (l) --> water (g)
D
water(l) --> water(s)
Slide 11 - Quiz
Johan is verpleegkundige. Hij moet een injectiespuit vullen met 0,60 mg van een bepaald medicijn. Op het flesje van het medicijn staat 0,25 mg/mL. Hoeveel mL moet Johan in de spuit doen?
A
0,15
B
0,42
C
2,4
D
15
Slide 12 - Quiz
Kies uit handeling, waarneming, conclusie: suiker lost op in water
A
handeling
B
waarneming
C
conclusie
Slide 13 - Quiz
De vaste stof wordt een vloeistof.
Is dit een waarneming of conclusie?
A
Waarneming
B
Conclusie
Slide 14 - Quiz
Reken om: 8,45 mg = ........ g
A
84,5
B
0,845
C
8450
D
0,00845
Slide 15 - Quiz
Alcohol heeft een dichtheid van 789 g/L. Wat is de massa (in g) van 1500 mL alcohol?
A
1183500 g
B
526
C
1183,5 g
D
0,526
Slide 16 - Quiz
diamant heeft een dichtheid van 3520 g/L. Een bepaalde diamant heeft een massa van 0,45 kg. Wat is het volume in mL?