onwk 4 les 5

1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lopen wordt liep,
maar hopen niet hiep.
Laten wordt liet,
maar praten niet priet.
Stinken wordt stonk,
maar hinken niet honk.
Mogen wordt mocht,
maar drogen niet drocht.
Winnen wordt won,
maar pinnen niet pon.
Vallen wordt viel,
maar ballen niet biel.
Zitten wordt zat,
maar spitten niet spat.
Schenken wordt schonk,
maar denken niet donk.
Weten wordt wist,
maar meten niet mist.
Zullen wordt zou,
maar vullen niet vou.
Zwemmen wordt zwom,
maar klemmen niet klom.
Ja. Maar waarom?
Joke van Leeuwen. 











Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen? 
-We gaan kijken naar zinnen, zodat we begrijpen hoe we werkwoorden moeten vervoegen.

Slide 3 - Slide

Aan het eind van de les weet ik...
-Begrijp ik hoe ik werkwoorden moet vervoegen in de tt en in de vt. 

Slide 4 - Slide

PersoonsVorm 

Ik werk
jij werk
zij werk
het werk
Wij werk 
jullie werk

vervoegen tt

-
t
t
t
en
en

Slide 5 - Slide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we 
-te of -de achter de stam. 
                                                Ik werk
          jij werk
zij werk
het werk
wij werk
jullie werk

 
vervoegen vt


-te
-te
-te
-te
-ten
-ten

Slide 6 - Slide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
                                                Ik land
          jij land
zij land
het land
wij land
jullie land

 
vervoegen vt


-de
-de
-de
-de
-den
-den

Slide 7 - Slide

PersoonsVorm VT
      In de verleden tijd zetten we

Soms weet je niet of een woord op een -t of een -d eindigt. 
Ik leid (je hoort een t) 
Tip 1: Maak het werkwoord langer: leiden: dan hoor je duidelijk een D.  

                                                
   
 

-te of -de achter de stam. 

Slide 8 - Slide

PersoonsVorm VT
      In de verleden tijd zetten we

Soms weet je niet of een woord op een -t of een -d eindigt. 
Tip 2: Je kan dan ook 't ex kofschip gebruiken. 

                                                
   
 

-te of -de achter de stam. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

PersoonsVorm vt
t'ex kofschip

Kijk naar het hele werkwoord. 
Boffen: Haal -en eraf.
Als de laatste letter een t,x,k,f,s,c,h,p is, komt er een T achter het werkwoord. 




boffen: Ik bofte: Ik heb geboft
juichen: Ik juichte: Ik heb gejuicht
dubben: Ik dubde: Ik heb gedubd
verbazen: Ik verbaasde me: Ik heb me verbaasd

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

PersoonsVorm VT

In de VT zijn er zwakke werkwoorden: 
In de VT zijn er sterke werkwoorden:
      



                                                
   
 


Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de
Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ik word. Ik werd.
Ik ben. Ik was.
Ik blaas. Ik blies. 
Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Slide 14 - Slide

Verleden tijd; Sterke Werkwoorden. Werkwoorden veranderen in zichzelf.

Ik    word           -Ik werd, jij werd, hij werd, wij werden, zij werden enz.
Ik    zing             -Ik zong
Ik    loop             -Ik liep
Het bederft       -Het bedierf
Ik    laat              -Ik liet
Ik    bid               -Ik bad
Ik    blaas           - Ik blies
Ik    moet           - Ik moest
Ik    kan              - Ik kon

Slide 15 - Slide

Lastige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn erg lastig. Bij deze werkwoorden klinken de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord klinken hetzelfde, maar schrijf je anders. Het gaat om de werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met:
 ge-, be-, ver-, ont-, her- of over-      tegenwoordige tijd        voltooide tijd

Tom verdient veel geld.
Tom heeft veel geld verdiend.
Irsa overlegt met haar vrienden.
Irsa heeft met haar vrienden overlegd.
Sarah beantwoordt de vraag.
Sarah heeft de vraag beantwoord.
Er gebeurt een ongeluk.
Er is een ongeluk gebeurd.

Gebruik bij het spellen van werkwoorden het schema werkwoordspelling .











Slide 16 - Slide



stuurde

 
fietsten
stuurden
fietste
getest

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide