H1L14 - 3HD - Donderdag - 1.7 Grammatica zinsdelen - werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Welkom 3HD : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen + praten over mening onderbouwen
  • Herhaling grammatica zinsdelen (LessonUp) 
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 5 t/m 9 van 1.7 Grammatica zinsdelen

Aan het einde van deze les
  • heb je herhaald hoe je de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepalingen in een zin vindt. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Informatieve tekst (week 40)
  • Repetitie hoofdstuk 1 (toetsweek)
  • Interviews (week 47) 
timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 3HD : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen + praten over mening onderbouwen
  • Herhaling grammatica zinsdelen (LessonUp) 
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 5 t/m 9 van 1.7 Grammatica zinsdelen

Aan het einde van deze les
  • heb je herhaald hoe je de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepalingen in een zin vindt. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Informatieve tekst (week 40)
  • Repetitie hoofdstuk 1 (toetsweek)
  • Interviews (week 47) 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Mening vertellen over een boek
  • Beoordelingswoord
  • Argument (reden) voor jouw mening 
 
Voorbeelden beoordelingswoorden: Grappig, ontroerend, saai, eng, leerzaam, laat me meeleven, geschikt voor mijn leeftijd, indrukwekkend, herkenbaar, onwaarschijnlijk, spannend, ontroerend, moeilijk, makkelijk, ontroerend, mooi, lelijk, vlot verteld, langdradig, indrukwekkend, realistisch, onrealistisch, vrolijk, zielig, afwisselend, eentonig, saai, negatief, positief, herkenbaar, niet herkenbaar, grof, onverwacht, voorspelbaar, geheimzinnig, grappig, leerzaam, boeiend, niet boeiend, schokkend, gewoontjes, bedacht, levensecht, kinderachtig, volwassen

Slide 2 - Slide

Argumenten voor jouw mening
  • Emotief argument (het boek grijpt je wel of niet aan)
  • Realistisch argument (het boek lijkt wel of niet echt) 
  • Moreel argument (eens of oneens met de normen en waarden uit het boek)
  • Feitelijk argument (kennis over schrijvers, boeken, opbouw, schrijfstijl) 

Slide 3 - Slide

De kat is aan het dansen op tafel.

Doet de kat iets of is de kat iets?
A
doet
B
is

Slide 4 - Quiz

De kat is boos op zijn baasje.

Doet de kat iets of is de kat iets?
A
doet
B
is

Slide 5 - Quiz

Alle leerlingen trekken die dag een extra warme trui aan.

Doen de leerlingen iets of zijn ze iets?

A
doen
B
zijn

Slide 6 - Quiz

Alle leerlingen zijn verveeld tijdens de les Nederlands.

Doen de leerlingen iets of zijn ze iets?

A
doen
B
zijn

Slide 7 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk?
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het onderwerp in de zin doet iets 
Het onderwerp in de zin is iets
Ik | pak | mijn tas.
wg = pak
Ik | ben | boos. 
ng = ben boos 

Slide 8 - Slide

De kat is aan het dansen op tafel.

Heeft deze zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

De kat is boos op zijn baasje.

Heeft deze zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Alle leerlingen trekken die dag een extra warme trui aan.

Wat is het gezegde van deze zin?
A
trekken aan - werkwoordelijk gezegde
B
trekken aan - naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Alle leerlingen zijn verveeld tijdens de les Nederlands.

Wat is het gezegde van deze zin?
A
zijn - werkwoordelijk gezegde
B
zijn - naamwoordelijk gezegde
C
zijn verveeld - werkwoordelijk gezegde
D
zijn verveeld - naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel 
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Nu | is | de doktersassistent | heel blij | geworden. 


        ng                o                      ng                 ng
          hulwerpkwoord                                                              naamwoordelijk deel                  koppelwerkwoord

Slide 14 - Slide

In de vorige zin was het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord (zij is blij).

Wat voor soort woord kan het naamwoordelijk deel nog meer zijn?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voegwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
            dierenarts 
            gelukkig .


Koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
    o   ng          ng
zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord
Zij | is |

Slide 16 - Slide

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?


Werkwoordelijk gezegde                          Naamwoordelijk gezegde

Wat is de kern van de zin?

doet het onderwerp iets                                 of                               is het onderwerp iets? 



Hij zingt op de fiets.                                                               Hij is sportief geworden. 
             kern = werkwoord                                                                               kern = naamwoord

Slide 17 - Slide

Je wordt misschien kribbig tegen je ouders, broers en zussen.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz