K3 Duits Kapitel 3 (8)
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 15 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
1. Blz. 116 vijf minuten leren
2. Doornemen blz. 117 A
3. Herhalen Grammatik für+mit
4. Maken + nakijken blz. 100/101
opdracht 21, 22, 23, 24
5. Blz. 102 opdracht 25, 26, 27
6. Samen doornemen blz. 28
7. Maken blz. 105 opdracht 32
Slide 2 - Slide
persoonlijk voornaamwoord
ich ik
du jij enkelvoud
er hij
sie zij
==========================
wir wij
ihr jullie meervoud
sie zij
Sie u
Slide 3 - Slide
Na het voorzetsel für verandert het persoonlijk voornaamwoord
In het Nederlands is dit net zo.
Ich mag Blumen Ik hou van bloemen
Sind diese Blumen für mich? Zijn deze bloemen voor mij?
Slide 4 - Slide
persoonlijk voornaamwoord + für
ich ik mich mij
du jij dich jou
er hij ihn hem
sie zij + für sie haar
===================================================
wir wij uns ons
ihr jullie euch jullie
sie zij sie hen
Sie u Sie u
Slide 5 - Slide
Na het voorzetsel mit verandert het persoonlijk voornaamwoord
In het Nederlands is dit net zo.
Ich bin Karin Ik ben Karin
Met mij kun je leuk winkelen. Mit mir kann man gut shoppen.
Slide 6 - Slide
persoonlijk voornaamwoord + mit
ich ik mir mij
du jij dir jou
er hij ihm. hem
sie zij + mit ihr haar
===================================================
wir wij uns ons
ihr jullie euch jullie
sie zij ihnen hen
Sie u Ihnen u
Slide 7 - Slide
persoonlijk voornaamwoord + mit/ für
+ mit + für
ich ik mir mich mijdu jij dir dich jou
er hij ihm ihn hem
sie zij ihr sie haar
===================================================
wir wij uns uns ons
ihr jullie euch euch jullie
sie zij ihnen sie hen
Sie u Ihnen Sie u
Slide 8 - Slide
Vertaal de persoonlijke voornaam-
woorden in het Duits.
1. Ist das Buch für ................. (mij)?
2. Ich gehe mit ........(hem) ins Kino.
3. Er hat Blumen für ...... (haar)
gekauft.
4. Meine Mutter hat eine Cola für ......
(hen) bestellt.
5. Wir werden mit ........ (u) nach
Köln fahren.
6. Ist dieses Zimmer für ............... (mij)?
7. Mit ........... (jou) kann man viel lachen.
+ mit + für
du jij dir dich jou
er hij ihm ihn hem
sie zij ihr sie haar
==================================================
wir wij uns uns ons
ihr jullie euch euch jullie
sie zij ihnen sie hen
Sie u Ihnen Sie u
Slide 9 - Slide
A en Ä
A (aa) der Name
die Adresse
Ä (ee/ é ) der Käse
Slide 10 - Slide
U en Ü
U (oe) Buch
rund
Ü (uu) Tür
für
Slide 11 - Slide
O en Ö
O. (o / oo) kommen
wohnen
Ö (eu/eh) Österreich
können
Slide 12 - Slide
Umlaut
Slide 13 - Slide
Hoe spreek je deze woorden uit?
1. süß
2. Spaß
3. Stunde
4. spät
5. möchten
6. Körper
7. Mund
Slide 14 - Slide
Hausaufgaben
Leren blz. 116 helemaal + Blz. 117 A +blz. 99/100 Grammatik
