les 4 2/3 sept havo/vwo 1 afronden woordenschat begin grammatica hs 1

Gedicht voordragen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Gedicht voordragen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Wat ga je doen?
De opdracht:

  • Je kiest een gedicht uit dat je in de klas gaat voordragen.
  • Je kunt gedichten vinden in de dichtbundels die ik meeneem naar de les.
  • Je kunt ook kijken op de poëzietafel in de mediatheek.
  • Je gedicht moet in het Nederlands geschreven zijn.
  • Je gedicht moet minimaal 12 regels lang zijn.

Slide 3 - Slide

Wat mag je meenemen?
Hulpmiddelen
Op de dag dat jij je gedicht voorleest, mag je het gedicht meenemen.
Zodat je kunt spieken als je het even niet meer weet.

Slide 4 - Slide

Wie moet wanneer?
Planning
  • Per les lezen twee of drie leerlingen een gedicht voor.

  • Je krijgt binnenkort een planning voor het voordragen van de gedichten. Schrijf deze datum goed in je agenda!

Slide 5 - Slide

Woordenschat

Nakijken: opdracht 4, 5 en 6
blz 26

Slide 6 - Slide

Opdracht 4
6. sympathieker - aardiger
7. relaties - verhoudingen
8. beleid - aanpak
9. bevreesd - bang
10. insteek - aanpak
1. bejegenen - behandelen
2. analyseerde - onderzocht
3. duo's - tweetallen
4. verbroedert - verbindt
5. experimenten - proeven

Slide 7 - Slide

Opdracht 5
1. oprecht
2. fysiek
3. recent
4. vrezen
5. experiment
6. domineren
7. uniek
8. duo
9. lokaal
10. bonje

Slide 8 - Slide

Opdracht 6
1. souVenir
2. vooRdelig
3. vernIelde
4. keldErverdieping
5. oNlangs
6. verhouDing
7. analySeerde
8. amiCaal
9. beHandelen
10. kwAadspreken
11. aanPak

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Grammatica
Zinsdelen, blz 28

Hieronder vind je een aantal woord(groep)en.
Maak in tweetallen zo veel mogelijk verschillende zinnen. Gebruik steeds alle woord(groep)en.

een taart / bij Jim / mijn nichtjes en ik / gisteren / gebakken / voor oma / hebben

Slide 11 - Slide

Maak zo veel mogelijk zinnen met de woord(groep)en:
een taart / bij Jim / mijn nichtjes en ik / gisteren / gebakken / voor oma / hebben

Slide 12 - Open question

Persoonsvorm en zinsdelen

blz 28

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Vragen?

Slide 15 - Slide

Maken
Voor in je agenda:
Hoofdstuk 1 grammatica, blz 29
Opdracht 1, 2 en 3 (vwo + 4)


Slide 16 - Slide