Zet de komma's op de goede plek
1. Soms als ik erg moe ben, kan ik niet goed slapen. ( tussen 2 persoonsvormen)
2. Ik wil graag: een nieuwe auto, een nieuwe fiets, een nieuwe telefoon en
nieuwe schoenen. (opsomming)
3. Ik moet straks naar voetbaltraining, want ik heb zaterdag een wedstrijd.
4. Ik lust graag: pizza, pasta Chinese rijstgerechten en salade. ( opsomming)
5. Hans eet graag: koekjes, snoepjes en chocolaatjes. ( opsomming)