2HV Blok 4 Grammatica 6 - Voegwoord - opdracht 12

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les van vandaag
Herhaling theorie over voegwoord.
Opdracht 12 behandelen.
Doel: Je kunt onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen.

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen een onderschikkend en nevenschikkend voegwoord?

Slide 3 - Mind map

Opdracht 
Benoem in de volgende zinnen het voegwoord.

Slide 4 - Slide

De boer heeft het land omgeploegd, zodat hij volgende week aardappels kan planten.

Slide 5 - Open question

De boer heeft het land omgeploegd, zodat hij volgende week aardappels kan planten.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 6 - Quiz

Wist je dat mijn buurman vorig jaar een groot geldbedrag in de loterij heeft gewonnen?

Slide 7 - Open question

Wist je dat mijn buurman vorig jaar een groot geldbedrag in de loterij heeft gewonnen?
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 8 - Quiz

De fruitboom heeft mooi gebloeid, maar door de droogte blijven de vruchten weg.

Slide 9 - Open question

De fruitboom heeft mooi gebloeid, maar door de droogte blijven de vruchten weg.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 10 - Quiz

De geplande stranddag voor de tweedeklassers zeg ik af als het blijft regenen.

Slide 11 - Open question

De geplande stranddag voor de tweedeklassers zeg ik af als het blijft regenen.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 12 - Quiz

De marktkoopman heeft zijn prijzen verhoogd, want de huur voor de kraam is gestegen.

Slide 13 - Open question

De marktkoopman heeft zijn prijzen verhoogd, want de huur voor de kraam is gestegen.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 14 - Quiz

Het alarm van die auto ging af toen de poes op het dak van de auto sprong.

Slide 15 - Open question

Het alarm van die auto ging af toen de poes op het dak van de auto sprong.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de vier nevenschikkende voegwoorden?

Slide 17 - Open question