INF + VD

Klas 1
INF + VD
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klas 1
INF + VD

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is een ander woord
voor een infinitief (INF)?

Slide 3 - Open question

INF (infinitief)
Tip: zet er 'wij' voor. 

Pas op: 
- Apen kunnen niet vliegen.
                  pvtt                   inf
Bij bovenstaande zin kun je voor beide werkwoorden 'wij' zetten, maar de persoonsvorm gaat voor. 

Slide 4 - Slide

Welke werkwoordsvorm is het?

Bo en Jens (hebben) veel gefeest.
A
INF
B
PVTT

Slide 5 - Quiz

Welke regel gebruik je bij het VD?

Hint
Dezelfde regel als bij de PVVT!

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.


Slide 8 - Slide


Wanneer is iets een VD?

Slide 9 - Open question

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD

Slide 10 - Quiz

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
VD
B
INF
C
PVTT
D
PVVT

Slide 12 - Quiz

Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft
C
beleevd
D
beleevt

Slide 13 - Quiz

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 14 - Quiz

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft

Slide 15 - Quiz

En nu werken jullie!

Slide 16 - Slide