Literatuuronderwijs hoofdstuk 3

Programma
1) Huiswerk bespreken bij 'De zwaan'
2) Literatuurtheorie H3 Basiselementen met opdrachten

> Boekjes 'Gouden ei' inleveren!!!!!<
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma
1) Huiswerk bespreken bij 'De zwaan'
2) Literatuurtheorie H3 Basiselementen met opdrachten

> Boekjes 'Gouden ei' inleveren!!!!!<

Slide 1 - Slide

Geef aan hoe de vier punten van de spanningsboog van toepassing zijn op het verhaal 'De zwaan'.
Doe dat zo: 1) vraag/probleem = , 2) retardering = ,
3) climax/oplossing = , 4) afloop =

Slide 2 - Open question

Hoeveel punten heb jij in totaal gegeven aan het verhaal EN welke onderdelen kregen de meeste punten van je?

Slide 3 - Open question

H3 Basiselementen
Elk verhaal heeft 3 basiselementen:
1) ruimte
2) verhaalfiguren (personages)
3) verhaalsituaties

Slide 4 - Slide

Basiselement ruimte:
Ruimte bestaat uit PLAATS en TIJD.

Slide 5 - Slide

(Ruimte) Plaats
Er is altijd een plaats van handeling, m.a.w. het verhaal speelt zich ergens af.
Ruimte kan ook figuurlijk zijn en dan moet je denken aan de sfeer, het weer of omgeving.
Soms is er sprake van 'belangenruimte', d.w.z. dat het gevoel van de hoofdpersoon overeenkomt met de ruimte. (Als hij/zij angstig is, onweert het bijvoorbeeld of dan is de hoofdpersoon alleen in een donkere griezelige straat).

Slide 6 - Slide

We lezen het fragment van Louis Paul Boon op blz. 13-14 van het theorieboekje.

Is hier sprake van belangenruimte? Leg uit.

Slide 7 - Open question

Tijd
De schrijver kan de tijd in het verhaal manipuleren om de spanning op te bouwen of vast te houden en heeft hiervoor een aantal mogelijkheden.
1) aanpassen van verhaalopening en slot
2) chronologisch of niet-chronologisch tijdsverloop
3) het gebruik van tijdversnellingen en -vertragingen.

Slide 8 - Slide

Verhaalopening en slot
  • Opening-in-de-handeling:  de schrijver begint middenin een situatie
  • Informatieve opening: de schrijver introduceert eerst de personages en beschrijft de plaats van handeling.
  • Het verhaal kan een open of gesloten einde hebben. Bij een open einde zijn er nog zaken niet  beantwoord.

Slide 9 - Slide

chronologisch/niet-chronologisch
Als het verhaal zich in een normale volgorde van tijd afspeelt, dan is het een chronologisch verhaal. Als dit niet zo is, dan is het verhaal niet-chronologisch. De schrijver kan bijv. beginnen met het heden en dan gaan vertellen wat er de jaren daarvoor is gebeurd.

Daarnaast  kan een schrijver flash-backs en flash-forwards gebruiken.

Slide 10 - Slide

Tijdversnellingen en -vertragingen
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt (de vertelde tijd) komt vaak niet overeen met de tijd die het duurt om het verhaal te lezen (de verteltijd)

Een schrijver gebruikt vaak tijdversnellingen door een langere tijd samen te vatten in een paar woorden. 'Een paar weken later stond zij op de..'.
De schrijver kan ook een tijdvertraging toepassen door iets wat in een flits gebeurt uitvoerig te beschrijven.

Slide 11 - Slide

We lezen het tweede fragment uit 'De aanslag'
Geef antwoord op deze vragen: 1) Met welke opening begint dit verhaal? 2) Past de schrijver tijdvertraging toe? 3) Hoe zit het hier met de verteltijd en de vertelde tijd?

Slide 12 - Open question

Verhaalfiguren
De hoofdpersonen in een roman zijn over het algemeen 'round characters'. Zij ontwikkelen zich en je leest over hun karaktereigenschappen.
Andere personages zijn vaak 'flat characters'. Zij blijven het hele verhaal hetzelfde en ontwikkelen zich niet.
Als lezer kun je een personage leren kennen door een directe persoonsbeschrijving waarbij de schrijver je van alles vertelt over dit personage.  De schrijver kan je ook aan de hand van een indirecte persoonsbeschrijving dingen vertellen over de personages. Dat wil zeggen aan de hand van situaties. uitspraken en gedachtes.

Slide 13 - Slide

Basiselement 3: de verhaalsituaties
Dit is de verzaming situaties of scènes die met elkaar verband houden.

Slide 14 - Slide

Lees nu het verhaal 'Homo' van Kees van Kooten. Dit is het eerste verhaal in het document 'teksten bij H3 en H4' dat ik je via Magister heb gemaild. Leg uit of er bij de ik-persoon en bij Bert sprake is van een directe of indirecte persoonsbeschrijving. Geef ook aan wat jij vindt van de ik-persoon.

Slide 15 - Open question