NE - HV1 - 3.8

NE - HV1 - 3.8
Grammatica woordsoorten
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NE - HV1 - 3.8
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Slide 2 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
= Als werkwoordelijk gezegde uit één werkwoord bestaat.
(in wg met meerdere werkwoorden, is er één zww, andere zijn hulpwerkwoorden)

Zijn vader zingt onder de douche.

Slide 3 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
= in Naamwoordelijk gezegde. Koppelt ow aan naamwoordelijk deel. In NG maar één kww, andere zijn hulpwerkwoorden.

Worden, zijn, blijven = belangrijkste koppelwerkwoorden.

Hij wordt vast zanger.
NG = wordt zanger.



Slide 4 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
  1. Samen met zelfstandig werkwoord --> werkwoordelijk gezegde. 

Ik heb een zangworkshop gevolgd.
heb = hulpwerkwoord
gevolgd = zelfstandig werkwoord
WG = heb gevolgd

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
2. Samen met koppelww en naamwoordelijk deel --> Naamwoordelijk gezegde.

Sara wil later dokter worden.
wil = hulpww
worden = koppelww
naamwoordelijk gezegde = wil dokter worden

Slide 6 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
Hebben, zijn, worden, zullen, willen, kunnen, moeten.

In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan.

Hij zou beter willen kunnen zingen.

Slide 7 - Slide

Bij sommige ww is het afhankelijk of ze zww, hww of kww zijn.

Bijv. blijven.

  1. Ze is thuis gebleven. Onderwerp doet iets, is niet iets. 
    wg = is gebleven
    zww = blijven
    hww = is

Slide 8 - Slide

2. Ze blijft lachen. Blijven is hww bij lachen. Het onderwerp doet iets.
wg = blijft lachen
blijft = hww
lachen = zww

3. Ze is enthousiast gebleven. Gebleven hoort bij naamwoordelijk deel. Onderwerp is iets.
ng = is enthousiast gebleven
blijven = kww
is = hww

Slide 9 - Slide

Maken 3.8:
Opdrachten 1, 3, 4, 5, 6, 8.

Slide 10 - Slide