Fouten met verwijswoorden
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden. Voorbeelden:
– * Je vrienden maken altijd alles stuk, dus ik zou hen je nieuwe fiets niet lenen.
Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
– * Helaas heeft SC Cambuur haar beste spelers moeten verkopen.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.
– * De jongen waarvan ik deze skeelers gekocht heb, zit in klas 5 havo.
Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarvan moet van wie zijn.
– * Van het geld wat Joep in de vakantie verdiend had, kocht hij een prachtige koptelefoon.
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (zoals alles of iets), naar een overtreffende trap (het mooiste) of naar een hele zin; naar het-woorden verwijs je met dat, dus wat moet dat zijn.