This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom
Nederlands
Slide 1 - Slide
Lezen
Slide 2 - Slide
Programma
Deze les
Samen lezen (10 minuten).
Lezen hst 3 (15 minuten).
Herhaling woordenschat hst 3 (10 minuten).
Taalverzorging hst
Afronden (5 minuten).
Programma periode 2
Boekopdracht: maandag 13-01-2020
Hoofdstuktoets bij hst 3: eind januari
Slide 3 - Slide
Lezen H3
Leerdoel
Je kunt zoekend lezen om informatie in een tekst te vinden.
Opdracht
Maak de startopdracht (blz 86).
Uitleg
Zoekend lezen = snel iets opzoeken in een tekst door alleen stukjes te lezen.
Let op tussenkopjes (deelonderwerpen), anders gedrukte woorden (vet, schuin, kleur), opvallende tekens en afkortingen (€ voor prijs, km voor afstand, 08:00 voor tijd).
Slide 4 - Slide
Lezen H3
Leerdoel
Je kunt zoekend lezen om informatie in een tekst te vinden.
Opdracht
Maak opdracht 1 en 2 (blz 87-88).
Uitleg
Zoekend lezen = snel iets opzoeken in een tekst door alleen stukjes te lezen.
Let op tussenkopjes (deelonderwerpen), anders gedrukte woorden (vet, schuin, kleur), opvallende tekens en afkortingen (€ voor prijs, km voor afstand, 08:00 voor tijd).
Slide 5 - Slide
Herhaling woordenschat H3
Leerdoel
Je kunt de betekenis van een woord uit voorbeelden in de tekst afleiden.
Je kent de betekenis van de woorden uit Woordenschat hst 1, hst 2 en hst 3.
Opdracht
Kijk mee...
Uitleg
Uitdrukkingen zijn vaak figuurlijk taalgebruik. Er wordt een beeld (figuur) gebruikt om iets duidelijk te maken.
Voorbeeld
Ik zit in de put (figuur/beeld).
Ik voel me verdrietig (betekenis).
Slide 6 - Slide
Wat betekent de volgende zin? Hij wil zijn hart luchten.
A
Hij wil iets belangrijks bespreken.
B
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
C
Hij verzon een verhaal.
D
Hij vond het heel gemakkelijk.
Slide 7 - Quiz
Wat is een synoniem voor reageren?
Slide 8 - Open question
Waaraan herken je voorbeelden in de zin niet?
A
haakjes, komma's, streepjes
B
woorden als bijvoorbeeld en zoals
C
dubbele punt
D
vetgedrukte woorden
Slide 9 - Quiz
Geef drie voorbeelden van het openbaar vervoer.
Slide 10 - Open question
Welk woord hoort er niet bij? De jongeren amuseren zich.