H1d - 23-2

Herzlich Willkommen!

1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Slide

Programm für heute, den 23. Februar

1. Was wisst ihr noch?
2. Schwache Verben
3. Schwache Verben 'Ausnahme'
4. Hausaufgaben



Slide 2 - Slide

Wisst ihr das Thema vom Kapitel 3 noch?

Slide 3 - Open question

Übersetze: der Apfel

Slide 4 - Open question

Übersetze: die Milch

Slide 5 - Open question

Übersetze: schmecken

Slide 6 - Open question

Übersetze: das Messer

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 9 - Quiz

Welk ezelsbruggetje hebben we om de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden te onthouden?

Slide 10 - Open question

Welk ezelsbruggetje hebben we om de uitgangen van de zwakke werkwoorden te onthouden?

Slide 11 - Open question

Zwakke werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 12 - Slide

Zwakke werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en
ich habe gewohnt


Slide 13 - Slide

Zwakke werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en
ich habe gekauft

Slide 14 - Slide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 15 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 16 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 17 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 18 - Quiz

Uitzondering 1 

Slide 19 - Slide

 Zwakke werkwoorden: stam eindigt op een s-klank (s, ß, x, z)
werkwoord: reisen, stam: reis
ich reise
du reist
er/sie es reist
wir reisen
ihr reist
sie reisen
Sie reisen
ich habe gereist

Slide 20 - Slide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
(reisen) ....... du allein?
A
reisen
B
reißt
C
reisst
D
reist

Slide 21 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Wie (heißen) du?
A
heißest
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 22 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
(Tanzen) du gerne?
A
tanzst
B
tanzen
C
tanzt
D
tanze

Slide 23 - Quiz

Doelen

- Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

- Ik ken de eerste uitzondering van de werkwoorden met stam op -s klank.  


Slide 24 - Slide

Doelen behaald?
A
:D
B
:)
C
:|
D
:'(

Slide 25 - Quiz

Hausaufgaben 
Machen: Aufgabe 7, de instapoefening + Aufgabe 8 (allemaal online)..
Lernen: Zwakke werkwoorden - de uitzondering + Wörterliste B NL-DU
Schrijf het rijtje van reisen in je schrift. Markeer de uitzondering zodat je weet wat er bij deze groep werkwoorden verandert (DB S. 84 of 110).

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide