Grammatica herhaling chapitre 1 - havo 2

Volgende week vrijdag is het proefwerk 
In deze les wordt alle grammatica herhaald
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Volgende week vrijdag is het proefwerk 
In deze les wordt alle grammatica herhaald

Slide 1 - Slide

grammaire C
De tegenwoordige tijd van - er ww
 en de passé composé van - er ww + avoir, être, faire

Slide 2 - Slide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Cet été, on ... (faire, passé composé) un beau voyage.
A
a fait
B
fait
C
ont fait
D
faites

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Je/J' ... (passer, passé composé) un mois aux Antilles.

Slide 4 - Open question

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Ils ... (discuter, présent) toujours beaucoup avec moi sur Skype.
A
discute
B
discutez
C
discutent
D
discutes

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Je ... (parler, présent) mieux anglais maintenant.
A
parles
B
parle
C
parlons
D
parlet

Slide 6 - Quiz

grammaire I
Het bijvoeglijk naamwoord
(l'adjectif qualificatif)

Slide 7 - Slide

l'adjectif qualificatif
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over dingen of personen, bijv: de blauw auto

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Vul in:
Je suis dans une ... (nouveau) école.
A
nouveaux
B
nouveaue
C
nouvelles
D
nouvelle

Slide 10 - Quiz

Vul in:
Pendant les cours, les élèves sont très ... (timide).
A
timids
B
timides
C
timide
D
timid

Slide 11 - Quiz

Vul in:
La ... (premier) semaine, moi aussi j'avais peur de ces profs.
A
première
B
premiere
C
premiers
D
premier

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vertaling:

Ma soeur est très (sportief)
A
sportif
B
sportife
C
sportive
D
sportifs

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
"Tu as eu une (goed) note!"
A
bon
B
bonne
C
beau
D
belle

Slide 14 - Quiz

grammaire G
Het werkwoord vouloir

Dit werkwoord vind je terug op bladzijde 13 van je tekstboek.

Slide 15 - Slide

Waar of niet waar?

het werkoord Vouloir werkt met hulpww "avoir" in de passé composé.
A
Vrai
B
Faux

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord vouloir:
"Ma soeur ........... adopter un chien."
A
veux
B
veut
C
veulent
D
voule

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord vouloir, in het verleden:
"Nous ................. une nouvelle voiture."
A
voulu
B
voulons
C
avons
D
avons voulu

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir:
Tes parents, ils ... (présent) aller en Corse?

Slide 19 - Open question

Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir:
On ... (passé composé) réserver pour aller en Italie, mais ce n'était pas possible.

Slide 20 - Open question

grammaire C
De tegenwoordige tijd + de voltooid tegenwoordige tijd

(bladzijde 10 van je tekstboek)

Slide 21 - Slide

Sleep de vervoegingen naar de goed tijd van deze werkwoorden
Présent
Passé composé
Deze vorm is incorrect of bestaat niet
je suis
J'ai été
Tu fais
Ils ont eu
Nous marchons
Elles ont marché
Nous sommes été
On avons eu
Ils ont fait

Slide 22 - Drag question

Vertaal het gezegde tussen haakjes:
Vous (hebben gedaan) vos devoirs.
A
avons fait
B
faisons
C
avez fait
D
avez faisez

Slide 23 - Quiz

Vertaal het gezegde tussen haakjes:
Tu (hebt gegeten) un bon repas.
A
avais manger
B
as mangé
C
mangé
D
avoir mangé

Slide 24 - Quiz

Vertaal het gezegde tussen haakjes:
Je (kijk) un film.
A
regarde
B
regarder
C
regardes
D
ai regardé

Slide 25 - Quiz