2.8 Spelling

Welkom bij Nederlands!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

In deze les:
  • Voorlezen: boek
  • Nakijken: huiswerk
  • Testvragen: spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
  • Uitleg: werkwoordspelling in de verleden tijd 
  • Maken:
    2.8 Spelling
    opdracht 1 t/m 8 (blz. 131 t/m 135)
  • Terugkijken

Doelen van deze les:
1.  Je kunt aan het einde van de les kun je uitleggen wat sterke en zwakke werkwoorden zijn;
2. Je kunt aan het einde van de les vertellen hoe je de verleden tijd van een werkwoord spelt;
3. Je kunt aan het einde van de les uitleggen hoe de regel van ’t ex-kofschip gaat en wanneer je die gebruikt.

Slide 3 - Slide

Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 4 - Slide

De hond ..... (graven) in de tuin.
Welk woord moet op de puntjes?
A
gravt
B
graavt
C
graaf
D
graaft

Slide 5 - Quiz

Marieke ..... (antwoorden) niet op de mail die ik haar stuurde.
Welk woord moet op de puntjes?
A
antwoordt
B
antwoord
C
antwoort
D
andwoort

Slide 6 - Quiz

........ (verliezen) jij bijna iedere wedstrijd dit seizoen?
Welk woord moet op de puntjes?
A
verliest
B
verliez
C
verlies
D
verliezen

Slide 7 - Quiz

Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm? En staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan gebruik je de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.

Slide 8 - Slide

Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.

Slide 9 - Slide

Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.

Slide 10 - Slide

Hoe zit het dan met de verleden tijd?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. 

Slide 13 - Slide

Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.

Slide 14 - Slide

Mijn tante ...... (beginnen) gisteren meteen over mijn verjaardag.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
beginde
B
beginden
C
begon
D
begonnen

Slide 15 - Quiz

Mijn moeder ..... (braden) het vlees op een laag vuurtje.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
bradde
B
braadte
C
braade
D
braadde

Slide 16 - Quiz

Chakib ................. (eten) een kippenpoot.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
eette
B
ette
C
ate
D
at

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wanneer schrijf je geen hoofdletter?

Slide 20 - Slide

Maak: 
3. Spelling

3.4 Meervoud: speciale gevallen, werkwoordspelling: verleden tijd
C. Deel 2: Werkwoordspelling: Verleden en voltooide tijd, sterke en zwakke werkwoorden

3.5 Verkleinwoord, werkwoordspelling: voltooid deelwoord
C. Deel 2: Werkwoordspelling: Voltooid deelwoord
D. Voortgangstoets



Slide 21 - Slide

Namen van tijdperken schrijf je altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Welke is juist gespeld?
A
Walid vroeg: 'heb je zin om bij mij te komen eten?'
B
walid vroeg: 'heb je zin om bij mij te komen eten?'
C
Walid vroeg: 'Heb je zin om bij mij te komen eten?'
D
Walid vroeg: 'heb Je zin om bij mij te komen eten?'

Slide 23 - Quiz

Gebiedende wijs

Slide 24 - Slide

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Slide 25 - Slide

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Slide 26 - Slide

Welke gebiedende wijs is goed?
A
Blijft jij eens rustig!
B
Houdt u eens op!
C
Smult ervan!
D
Doet het raam dicht!

Slide 27 - Quiz

Je of jij achter de persoonsvorm?

Schrijf de ik-vorm!

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Maak een zin waarbij je of jij achter de persoonsvorm staat.

Slide 30 - Open question

Maak: 
3.1  B Hoofdletters
3.5 C Deel 2: Werkwoordspelling: Gebiedende wijs, jij / je achter persoonsvorm

Slide 31 - Slide

johan van delden kocht gisteren een televisie van philips bij media markt

Slide 32 - Open question

In deze les:
  • Samen kijken: waarom kan lezen leuk zijn?
  • Terugblik huiswerk: fictie en non-fictie, realistisch en onrealistisch, de leesautobiografie
  • Uitleg: boeken kiezen en genres
  • Doen: 1.2 Boeken uitzoeken, A t/m D
  • Terugkijken

Doelen van deze les:

1.  Je kunt uitleggen hoe je een boek kunt kiezen dat bij je past;
2. Je kunt uitleggen welke niveaus jeugdboeken er zijn.

Slide 33 - Slide

De stam

De basisvorm van een werkwoord is de stam. Je gebruikt de stam om de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord te maken.


praten
praten


Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 38 - Slide