HIN - taalverzorging spelling - meervouden H4 - 3gt

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Fijn dat je er bent!
Leg je boek open op blz 116-117.  Leg je boek of schrift open bij het gemaakte huiswerk en pak een pen of potlood. 

Log in op deze LessonUP met je iPad. 

timer
3:00

Slide 2 - Slide

Welkom klas 3TA
Wat gaan we doen?
- huiswerkcontrole               10 min
-opdrachten meervoud en
nakijken verwijswoorden   15 min
-wat weet je nog? 
 testje met vragen                15 min
- inkijken toets Fictie             5 min
- vragen stellen                       5 min









Wat is het lesdoel?

Na deze les weet je hoe je het meervoud moet spellen.

Slide 3 - Slide

Aan de slag
opdracht  5 en 6  blz. 116, 117.  (1 t/m 4 al af)

Klaar? Kijk je antwoorden over verwijswoorden na, via het antwoordenblad op  Magister (woensdag 22/05)
timer
15:00

Slide 4 - Slide

nakijken 
opdracht 1 t/m 4 blz. 114-115
over verwijswoorden. Zie bijlage op Magister van vandaag. 
Morgen kijken we 1 t/m 6 meervouden na. 

Wil je je toets Fictie inkijken? 
Dat kan aan mijn bureau. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

 Oefentoets Hoofdstuk 4

Slide 7 - Slide

Noteer twee verschillende signaalwoorden waaraan je een oorzaak-gevolgverband
herkent.

Slide 8 - Open question

‘Zonder weerstand te bieden maakt de spin die achter het net vist, zich uit de voeten (…)’.

Wat betekent deze zin?
A
De spin die achter het web van een andere spin zijn prooi vangt, moet hard wegrennen.
B
De spin die niets gevangen heeft, moet zo snel mogelijk vertrekken.
C
De spin die geen weerstand biedt, krijgt ook geen plaats om een web te maken.
D
De spin die te laat aankomt, gaat zonder te vechten ergens anders heen.

Slide 9 - Quiz

Wat is een amfibie?
A
veerboot
B
dier dat zowel op het land als in het water leeft
C
ingesponnen rups
D
gebeuren

Slide 10 - Quiz

Wat is een pont?
A
veerboot
B
gebeuren
C
ingesponnen rups
D
500 gram, Engelse munt

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van het homoniem: weer

Het is weer zonnig deze week.

Slide 12 - Open question

Wat is de betekenis van het homoniem: treffen

Argentinië en Nederland treffen elkaar in de halve finale

Slide 13 - Open question

Is onderstaande uitspraak waar of niet waar?

Met de verwijswoorden waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort verwijs je naar personen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden.

[Dat/Die] verhaal is het smoesje [met wie/waarmee] Daan altijd probeert onder de afwas uit te komen.

A
Dat/Met wie
B
Die/Met wie
C
Dat/Waarmee
D
Die/waarmee

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden.

Is Elza [dat/die] klasgenoot [van wie/waarvan] jij een euro hebt geleend?
A
dat/van wie
B
die/van wie
C
dat/waarvan
D
die/waarvan

Slide 16 - Quiz

Noteer de drie meest voorkomende manieren waarop je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt.

Slide 17 - Open question

Noteer het meervoud van het volgende woord:

tv

Slide 18 - Open question

Noteer het meervoud van het volgende woord:

apparaatje

Slide 19 - Open question

Noteer het meervoud van het volgende woord:

piccolo

Slide 20 - Open question

Noteer het meervoud van het volgende woord:

filosofie

Slide 21 - Open question

Vul de juiste vorm in van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd van de pv(’s) staat voor de zin.
(tt) De oude man […] (beweren) dat hij zich alles van vroeger nog […] (herinneren).

Slide 22 - Open question

Vul de juiste vorm in van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd van de pv(’s) staat voor de zin.
(vt) Terwijl Izak zijn telefoon […] (opladen), […] (worden) hij […] (bellen) door zijn moeder.

Slide 23 - Open question

Kies de juiste betekenis van het woord (banken)

Duurzame banken investeren in andere projecten dan commerciële banken.
A
geldinstelling
B
meubelstuk

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste betekenis van het woord (vorst)

Koningin Elizabeth II is de langst regerende vorst van Europa


A
koningin
B
vrieskou

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste betekenis van het woord (bok)

Bij de paardenrennen zat Margot als koetsier op de bok.
A
mannetje van de geit
B
zitplek voor op een koets

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste betekenis van het woord (kater)

Kevin had een kater, want hij had last van muizen
A
mannetjeskat
B
zich slecht voelen na te veel alcohol

Slide 27 - Quiz

Wat zijn homofonen
A
telefoons voor homo's
B
woorden die hetzelfde klinken, maar niet hetzelfde betekenen
C
woorden die hetzelfde klinken en hetzelfde betekenen
D
woorden die niet hetzelfde klinken, maar wel hetzelfde betekenen

Slide 28 - Quiz

'Ik ........ een excuus van de gemeente', riep de winkelier.
A
eis
B
ijs

Slide 29 - Quiz

'Hoe moet je een wild zwijn......?' vroeg de kokshulp
A
berijden
B
bereiden

Slide 30 - Quiz

Nout neemt het niet zo ...... met de verkeersregels
A
nau
B
nou
C
nouw
D
nauw

Slide 31 - Quiz

Bij ........ kunnen de waterleidingen kapot barsten.

Slide 32 - Open question

Welke zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij
B
mijn, jouw, zijn, hun
C
mij, hem, ons, hen

Slide 33 - Quiz

Welke zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
wij, jullie, zij
B
mijn, jouw, onze, hun
C
me, u, ze

Slide 34 - Quiz

Wat is het meervoud van:
contactdoos

Slide 35 - Open question

Zet -en achter het enkelvoud:
  • Boek > boeken
  • Schrift > schriften
  • Toetsenbord > toetsenborden

Slide 36 - Slide

Soms moet je ook de laatste letter verdubbelen:

  • Kat > katten
  • Pen > pennen
  • Jas > jassen

Slide 37 - Slide

Soms moet je een a, e, o, of u weglaten:

  • Maan > manen
  • Beer > beren
  • Boom > bomen

Slide 38 - Slide

Soms moet je een -f  veranderen in een -v
of een -s  veranderen in een -z


  • Wolf > wolven
  • Huis > huizen

Slide 39 - Slide

Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:

  • Idee > ideeën
  • Twee > tweeën
  • Zee > zeeën

Slide 40 - Slide

Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:
Dit is afhankelijk van de klemtoon.

  • Drie > drieën
  • Bacterie > bacteriën

Slide 41 - Slide

Meervoud op -s

Bij een meervoud op -s schrijf je de -s altijd vast aan het woord, behalve als je het woord dan niet meer goed uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
  • tafel - tafels
  • bakje - bakjes

Slide 42 - Slide

Meervoud op 's

Je schrijft 's als het woord eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y die lang klinkt. Ook bij afkortingen schrijf je 's.
Bijvoorbeeld:
  • ski - ski's
  • lama - lama's
  • cd - cd's

Slide 43 - Slide

Meervoud op -s

Bij een woord dat eindigt op -eau, -ay, -ieu, -ui, -ie, -e, -ee, -oo of -é schrijf je de -s vast.
Bijvoorbeeld:
  • café - cafés
  • tattoo - tattoos
  • niveau - niveaus

Slide 44 - Slide

Meervoud op -en of -s

De meeste woorden hebben maar één meervoudsvorm, maar sommige woorden hebben er twee. 
Bijvoorbeeld:
  • seconden/secondes
  • appelen/appels

Slide 45 - Slide

Klankverandering
Bij sommige Latijnse woorden verandert de laatste lettergreep in het meervoud van klank. Je herkent deze woorden aan -um en -cus.
Bijvoorbeeld:
  • museum - musea (je mag ook museums schrijven)
  • politicus - politici
  • datum - data

Slide 46 - Slide

reminder: persoonsvorm 
d of t?
t.t
'lopen invullen'
stam
stam + t
ik word, word jij?
hij wordt, jij wordt
v.t

stam + te(n)
stam + de)n)
klank verandert
ik zweette, ik
ik landde, ik breide
ik verliet, vroe

Slide 47 - Slide

Heb je nog                      vragen?

Slide 48 - Slide

Afsluiting: welke vragen heb je nog na het einde van deze les? Kan ik je nog ergens mee helpen?

Slide 49 - Open question

Slide 50 - Slide