10-4 Oefentoets Kapitel 4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Als ik jou niet op je plek zie zitten ben je absent

Bord

Oefentoets Kapitel 4

Was machen wir heute?

Grammatica 

Oefentoets

Blooket

Grammatica

ich  _________

du _________

er/sie/es _________

wir _________

ihr _________

sie/Sie _________

Oefentoets

Pak jouw laptop erbij en log in bij de LessonUp.

Vertaal het woord naar het Nederlands: das Lenkrad

1. het reuzenrad
2. de veiligheidsriem
3. het stuur
4. de spookrijder

Vertaal het woord naar het Nederlands: jetzt

1. vroeger
2. nu
3. scheef
4. remmen

Vertaal het woord naar het Nederlands: das Mitglied

1. het lid van een club
2. het toestel
3. de vereniging
4. het team

Vertaal het woord naar het Nederlands: wieder

1. altijd
2. grappig
3. weer
4. uitvinden

Vertaal het woord naar het Nederlands: das Kleid

1. de vlieger
2. de beweging
3. het kleed
4. de jurk

Vertaal het woord naar het Duits:
proberen

1. versuchen
2. treffen
3. erfinden
4. probieren

Vertaal het woord naar het Duits: de vereniging

1. das Gerät
2. der Verein
3. die Felge
4. die Sportart

Vertaal het woord naar het Duits: de ijsvlakte

1. die Eisfläche
2. der Winterspaß
3. die Fläche
4. die Herausforderung

Vertaal het woord naar het Duits: trappelen

1. bremsen
2. rutschig
3. trampeln
4. die Kopfstütze

Vertaal het woord naar het Duits: de bumper

1. die Motorhaube
2. das Bremslicht
3. die Tür
4. die Stoßstange

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Ihr ___ (hören)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Sie (u) ___ (schreiben)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Ich ___ (trinken)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Er ___ (gehen)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Du ___ (schwimmen)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Du ___ (sagen)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Er ___ (haben)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Wir ___ (spielen)

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in: Sie (ev) ___ (regeln)