Oefentoets klas 1 Kapitel 2

Oefentoets
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, t, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefentoets

Slide 1 - Slide

Wat ga je doen?
In deze LessonUp ga je bezig met:
- De woordjes.
- De werkwoorden haben en sein.
- De lidwoorden der, die, das.

Let op: Je gaat bij deze oefentoets niet bezig met de zinnen. 
De zinnen komen wel op de toets!

Slide 2 - Slide

Woordjes
Vertaal de woordjes van het Duits naar het Nederlands.

Slide 3 - Slide

Vertaal het woord naar het Nederlands
der Lebkuchen

A
het vlees
B
de levenskoeken
C
de peperkoek
D
de taart

Slide 4 - Quiz

Vertaal het woord naar het Nederlands
Ostern

A
pasen
B
oosten
C
nieuwjaar
D
kerst

Slide 5 - Quiz

Vertaal het woord naar het Nederlands
zwischen

A
skiën
B
tussen
C
daarvan
D
samen

Slide 6 - Quiz

Vertaal het woord naar het Nederlands
die Bräuche

Slide 7 - Open question

Vertaal het woord naar het Nederlands
der Restmüll

Slide 8 - Open question

Vertaal het woord naar het Nederlands
herzlichen Glückwunsch

Slide 9 - Open question

Woordjes
Vertaal de woordjes van het Nederlands naar het Duits.

Slide 10 - Slide

Vertaal het woord naar het Duits:
het gebraden kippetje

A
die Großmutter
B
der Weihnachtsbaum
C
das Fleisch
D
das Brathänchen

Slide 11 - Quiz

Vertaal het woord naar het Duits:
de winkels

A
die Geschäfte
B
die Geschichte
C
die Bräuche
D
das Unglück

Slide 12 - Quiz

Vertaal het woord naar het Duits:
samen

A
davon
B
zusammen
C
zwischen
D
insgesamt

Slide 13 - Quiz

Vertaal het woord naar het Duits:
de zus

Slide 14 - Open question

Vertaal het woord naar het Duits:
wensen

Slide 15 - Open question

Vertaal het woord naar het Duits:
oud en nieuw

Slide 16 - Open question

Haben en sein
Vul in de juiste werkwoordsvorm.

Slide 17 - Slide

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(sein) Wir ____________ in Deutschland geboren.

Slide 18 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(haben) Karla _____________ den Wein mitgebracht.

Slide 19 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(sein) Herr Plum, _________ Sie unser Deutschlehrer?

Slide 20 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(haben) Du _____________ eine tolle Jacke an.

Slide 21 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(sein) Paris ____________ die Haupstadt von Frankreich.

Slide 22 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(haben) Ihr _____________ schön gesungen.

Slide 23 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(haben) Frau Schütz, _____________ Sie das Essen gekocht?

Slide 24 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(sein) Du _________ mein beste Freund.

Slide 25 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(sein) __________ sie deine Mutter?

Slide 26 - Open question

Vul in de juiste werkwoordsvorm:
(haben) Ihr __________ einen lieben Opa!

Slide 27 - Open question

der, die, das
Vul in het juiste lidwoord.

Slide 28 - Slide

Kies het juiste lidwoord:
_____ Schwester
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
_____ Vater
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
_____ Hotel
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
_____ Fest
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

Kies het juiste lidwoord:
_____ Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Vul in het juiste lidwoord:
______ Kuh

Slide 34 - Open question

Vul in het juiste lidwoord:
______ Eltern

Slide 35 - Open question

Vul in het juiste lidwoord:
______ Mädchen

Slide 36 - Open question

Vul in het juiste lidwoord:
______ Mann

Slide 37 - Open question

Vul in het juiste lidwoord:
______ Haus

Slide 38 - Open question

Vul in het juiste lidwoord:
______ Hahn

Slide 39 - Open question

Einde oefentoets.
Hoe ging het?
Wat moet je nog leren?

Slide 40 - Open question

Slide 41 - Slide