Hoofdstuk 3 Water

Hoofdstuk 3

1: IJs - Water -  Waterdamp
    Soorten water
    Fasen van water
2: Temperatuur
3: Veranderen van fase
4: Kookpunt en Smeltpunt
5: Kracht van stoom


1 / 30
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3

1: IJs - Water -  Waterdamp
    Soorten water
    Fasen van water
2: Temperatuur
3: Veranderen van fase
4: Kookpunt en Smeltpunt
5: Kracht van stoom


Slide 1 - Slide

Soorten water
Zeewater (zoutwater in zeeën en oceanen)
regenwater (komt uit de lucht vallen)
grondwater (diep onder de grond)
oppervlakte water (meren, sloten, rivieren)

Drinkwater ('zoet' water, schoongemaakt en voor consumptie geschikt)

Slide 2 - Slide

Toepassen van water
Tandenpoetsen, douchen, drinken, kleren wassen, planten water geven, eten koken, afwassen.

Allemaal drinkwater

Slide 3 - Slide

Transport van water
Van het waterbedrijf uit oppervlakte of grondwater water naar de waterzuivering, via grote buizen naar huizen, in huizen dunne buizen naar diverse plekken (WC, Douche, Wasmachine en Keuken)

Afvoer via Riool, naar rioolzuivering en dan naar oppervlakte water

Slide 4 - Slide

Fasen van water
IJs - Water -  Waterdamp

Water komt is 3 fasen voor
Vast (als ijs)
Vloeibaar (als water)
Gas (als waterdamp)

Slide 5 - Slide

Vaste fase

IJs - Water -  Waterdamp
Water komt is 3 fasen voor Vast (als ijs)

Eigenschap van IJs (vaste fase), 
heeft een vaste vorm
Heeft een temperatuur van 0 graden celsius of lager
Is transparant.

Slide 6 - Slide

Vloeibare fase
IJs - Water -  Waterdamp
Water komt is 3 fasen voor Vloeibaar als water

Eigenschap van water (vloeibare fase), 
Pas zich aan aan de vorm waar het in  zit
Heeft een temperatuur van tussen de 0  en 100 graden celsius
Is transparant (helder zonder kleur)

Slide 7 - Slide

Gasvormige fase

IJs - Water -  Waterdamp
Water komt is 3 fasen voor Gas als waterdamp

Eigenschap van waterdamp (gasfase), 
Heeft geen vorm, vult de ruimte waar het in zit overal gelijkmatig 
Heeft een temperatuur van 100 graden celsius of hoger
Is niet zichtbaar

Slide 8 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

In P1 werd al gesproken over temperatuur

Temperatuur is een maat voor de hoeveelheid warmte energie.

Als je stoffen voorstelt als een verzameling deeltjes kan je die deeltjes laten trillen door er energie (zoals warmte energie) in te stoppen
Meer warmte energie = harder trillen
Meer warmte energie = hogere temperatuur



Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

Temperatuur is een maat voor de hoeveelheid warmte energie.

De temperatuur kan je meten met een thermometer
Digitaal of analoog

Analoog:  Vloeistof thermometer


Slide 10 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

Analoog:  Vloeistof thermometer

1 = stijgbuis
2 = vloeistofreservoir
3 = schaalverdeling



Slide 11 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

Analoog:  Vloeistof thermometer
Als de vloeistof in de stijgbuis en het reservoir
warmer worden gaan die deeltjes harder
trillen en hebben daarom meer ruimte nodig

Dat uitzetten is af te lezen op de schaalverdeling.
De vloeistof zet altijd op dezelfde manier uit
Dus door een paar ijkpunten te nemen kan je een thermometer maken. 
(inrichten zodat je de juiste temperatuur kunt aflezen)





Slide 12 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

De ijkpunten kunnen zijn: smeltend ijs-water
Dat heeft een temperatuur van 0 graden Celsius

Kokend water - waterdamp
Dat heeft een temperatuur van 100 graden celsius

Tussen de o en de 100 graden kan je het dan gelijkmatig verdelen in 100 stukjes 





Slide 13 - Slide

Hoofdstuk 3 P2

Andere thermometer kunnen zijn:

Elektronische, oven, digitale






Slide 14 - Slide

Welk onder deel hoort niet bij een vloeistof thermometer
A
Reservoir
B
Stijgbuis
C
bimetaal
D
Schaalverdeling

Slide 15 - Quiz

Bij 0 graden Celsius veranderd:
A
Water is stoom
B
IJs in waterdamp
C
IJs in water
D
Waterdamp in water

Slide 16 - Quiz

Bij 100 graden Celsius veranderd:
A
Water in IJs
B
Waterdamp in IJs
C
Water in Waterdamp
D
IJs in water

Slide 17 - Quiz

Een oven thermometer heeft een
A
Stijgbuis
B
Vloeistofreservoir
C
Schaalverdeling
D
Alcohol als vloeistof

Slide 18 - Quiz

De overgang van IJs naar water heet
A
Smelten
B
Bevriezen
C
Stollen
D
Verdampen

Slide 19 - Quiz

In welke vorm neemt water het minste ruimte in.
A
Water van 80 graden celsius
B
Waterdamp van 120 graden celsius
C
IJs van -18 graden celsius

Slide 20 - Quiz

Hoofdstuk 3 P3

In P1 werd al gesproken over temperatuur
In P2 werd al gesproken over de deeltjestheorie

Als je meer warmte energie erin stopt (dus de temperatuur wordt hoger) gaan deeltjes harder trillen
Als ze harder gaan trillen komen ze verder van elkaar af en trekken elkaar dus minder sterk aan





Slide 21 - Slide

Hoofdstuk 3 P3

Als ze harder gaan trillen komen ze verder van elkaar af en trekken elkaar dus minder sterk aan.

Bij een bepaalde hoeveelheid warmte energie (bepaalde temperatuur) zullen alle deeltjes verder van elkaar komen en zullen alle deeltjes in een andere fase komen (van vast naar vloeibaar)








Slide 22 - Slide

Hoofdstuk 3 P3

Als ze nog harder gaan trillen komen ze nog verder van elkaar af en trekken elkaar dus minder tot niet meer aan.

Bij een bepaalde hoeveelheid warmte energie (bepaalde temperatuur) zullen alle deeltjes zo ver van elkaar komen dat ze elkaar niet meer kunnen aantrekken en  zullen alle deeltjes in een andere fase komen (van vloeibaar naar gas)








Slide 23 - Slide

Hoofdstuk 3 P3

Andersom gebeurt ook
Als ze minder hard gaan trillen komen ze dichter bij elkaar en beginnen ze elkaar weer wat aan te trekken.

Als de hoeveelheid warmte energie (dus bij bepaalde temperatuur) zo laag is geworden zullen alle deeltjes elkaar aantrekken zodat ze bij elkaar komen en dan in een andere fase komen  (van gas naar vloeibaar)








Slide 24 - Slide

Hoofdstuk 3 P3

Als ze nog minder hard gaan trillen komen ze dichter nog bij elkaar en beginnen ze elkaar nog sterker  aan te trekken.

Als de hoeveelheid warmte energie (dus bij bepaalde temperatuur) zo laag is geworden zullen alle deeltjes elkaar zo sterk aantrekken dat ze dicht tegen elkaar gaan aanliggen en dan in een andere fase komen  (van vloeibaar naar vast)








Slide 25 - Slide

Hoofdstuk 3 P3

Deze overgangen hebben namen

S = Solid = Vast
L = Liquid = Vloeistof
G = Gaseous = Gas







Slide 26 - Slide

De overgang van vast naar vloeibaar heet
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 27 - Quiz

De overgang van vloeibaar naar gas heet
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 28 - Quiz

De overgang van vloeibaar naar vast heet
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 29 - Quiz

De overgang van gas naar vloeibaar heet
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 30 - Quiz