H11.2 Energie gebruiken

11.2 
Leerdoelen
- energie in apparaten
- rekenen met energie

Maar nu eerst over duurzaam (zie next slide)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Mens & NatuurMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

11.2 
Leerdoelen
- energie in apparaten
- rekenen met energie

Maar nu eerst over duurzaam (zie next slide)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is een voordeel en een nadeel van zonne-energie en windenergie?
A
Makkelijk te vervoeren -Wel luchtvervuiling
B
Geen luchtvervuiling - Zeer gevaarlijk afval
C
Onbeperkte voorraad - Dure technologie
D
Makkelijk te verbranden - Beperkte voorraad

Slide 3 - Quiz

Wat doet een dynamo/generator?
A
Die zet warmte om in beweging
B
Die zet beweging om in elektriciteit

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Energie verbruik
Sommige appraten verbruiken meer energie dan anderen. 

Hoe veel energie een apparaat per seconde nodig heeft om goed te werken noem je vermogen

Slide 6 - Slide

Elektriciteit
Elektriciteit is een stroom van elektronen

Een elektrisch apparaat werkt op elektriciteit

Elektriciteit stroomt uit een stopcontact via het snoer naar een apparaat
Door het snoer loopt een stroom van elektronen

Slide 7 - Slide

Symbolen een eenheden

Slide 8 - Slide

Vermogen berekenen
Het vermogen reken je uit aan de hand van de spanning en de stroomsterkte.





vermogen=spanningstroomsterkte
P=UI

Slide 9 - Slide

Formule invullen
Elektriciteit uit het stopcontact heeft een spanning van 230 V .
De stroomsterkte varieert. 

Mijn wasmachine heeft een stroomsterkte van 10A:


Mijn wasmachine verbruikt 2300W per seconde
P=UI=230V10A=2300W
vermogen=spanningstroomsterkte

Slide 10 - Slide

Overnemen

Slide 11 - Slide

Vermogen berekenen
Het vermogen reken je uit aan de hand van de spanning en de stroomsterkte.





vermogen=spanningstroomsterkte
P=UI

Slide 12 - Slide

Waarvoor staat de P in
?
vermogen=spanningstroomsterkte
P=UI
A
Spanning
B
Vermogen
C
Stroomsterkte

Slide 13 - Quiz

U = Spanning wordt gemeten in ..?
A
Ampère (A)
B
Volt (V)
C
Watt (W)

Slide 14 - Quiz

De eenheid Ampère (A) hoort bij de grootheid ....?
A
P - Vermogen
B
U - Spanning
C
I - Stroomsterkte

Slide 15 - Quiz

Energiegebruik berekenen
We vermenigvuldigen het vermogen met de tijd om de verbruikte energie te berekenen. 


oftewel


energie=vermogentijd
E=Pt

Slide 16 - Slide

Overnemen

Slide 17 - Slide

Opdrachten 11.2
Blauw maakt: 2, 5, 6, 7, 9, 11,  15, 16, 17, 22, 23, 24, 25
Groen maakt: 1 t/m 6, 8, 13, 16, 18, 20, 21, 23

Slide 18 - Slide