Werkwoordspelling T.T.

Dinsdag 17 mei


Grammatica: Tegenwoordige tijd
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dinsdag 17 mei


Grammatica: Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Wat ga je leren?
Je gaat oefenen met het gebruiken van het alfabet: goed zeggen en luisteren
Je gaat oefenen met het maken van zinnen in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Als iets nu of later gebeurt

Nu: Ik loop nu naar de Action
Later: Morgen ga ik naar de Action

Slide 3 - Slide

Stam en hele werkwoord
Stam: Je schrijft de ik-vorm op

Fietsen - ik fiets
Lopen - ik loop
Drinken - ik drink

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 9 - Slide

Wat is de stam van......... bellen?
Ik.....mijn moeder.

Slide 10 - Open question

Wat is de stam van......... kijken?
Ik ........televisie

Slide 11 - Open question

Wat is de stam van......... knippen?
Ik.......mijn haar.

Slide 12 - Open question

Wat is de stam van......... lopen?
Ik.......naar huis.

Slide 13 - Open question

Wat is de stam van......... spelen?
Ik.......op straat.

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van......... graven?
Ik......een gat.

Slide 15 - Open question

Wat is de stam van........verhuizen?
Ik......naar Amerika.

Slide 16 - Open question

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 17 - Slide

(zingen) Mijn broer ____ onder de douche.
(vliegen) Morgen ____ wij naar Afrika.
(roepen) Ik ____mijn grote broer.

Slide 18 - Open question

(vallen) De blokjes ____steeds van de tafel.
(zwemmen) De mensen____. in het meertje.
(zijn) Ik ____ een groot fan van rockmuziek.

Slide 19 - Open question

(duiken) Thomas _____onder water.
(hebben) Hij ____ de griep.
(sluiten) Wij ______ de deuren van de kamer.

Slide 20 - Open question

(hangen) Ik _____aan het klimrek.
(houden) Jane ___ heel erg van toetjes.
(stinken) _____ik naar knoflook?

Slide 21 - Open question

(komen) Thijs ____altijd te laat op school.
(kunnen) Met elkaar _____we alles aan.
(Wijzen) De agent ____de dader aan.

Slide 22 - Open question

(kunnen) Wij ____allemaal heel goed tekenen.
(schrikken) Ik ____in de ochtend vaak van mijn wekker.
(verzoeken) Ik _____je om daarmee te stoppen.

Slide 23 - Open question

(kunnen) Ik _____er niks aan doen.
(fluiten) De vogel _____een gezellig deuntje.

Slide 24 - Open question

Oefenen
Zoek de zinnen in duo's op.
 Probeer de zinnen met het alfabet 

Persoon 1 leest de zin en geeft het door met de letters uit het alfabet.
Persoon 2 luistert en schrijft de zin op.

Slide 25 - Slide

Wat vonden jullie van de les?
Makkelijk, moeilijk?
Leuk, niet zo leuk?
Leerzaam, niet zo leerzaam?

Slide 26 - Slide

Verleden tijd
Als iets gisteren, vorige week, 2 seconde geleden, of 1000 jaar geleden is gebeurd dan hebben we het over 'verleden tijd'.
Het werkwoord verandert dan...kijk maar naar de volgende slides.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

En nu oefenen....
Verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 35 - Slide

Ik .........gisteren tot 's avonds laat.
(werken)

Slide 36 - Open question

Hij .............vorige week om mijn grap.
(lachen)

Slide 37 - Open question

Wij ...............de glazen nog een keer (vullen).

Slide 38 - Open question

Ik.........je vraag niet (horen).

Slide 39 - Open question

........je wel (luisteren)?

Slide 40 - Open question

Ik.......zo hard als ik kon (rennen)?

Slide 41 - Open question

De honden........de hele nacht(blaffen).

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Link