Opdracht 3 Leesvaardigheid V4

Deze en vorige periode zijn we bezig (geweest) met leesvaardigheid. Schrijf in het woordweb op de volgende dia wat je allemaal nog weet van leesvaardigheid, wat volgens jou allemaal van belang is.
1 / 33
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deze en vorige periode zijn we bezig (geweest) met leesvaardigheid. Schrijf in het woordweb op de volgende dia wat je allemaal nog weet van leesvaardigheid, wat volgens jou allemaal van belang is.

Slide 1 - Open question

Leesvaardigheid

Slide 2 - Mind map

Lees tekst 3 'Jongens, wat is er aan de hand' en maak de vragen hier in LessonUp.
Niet alle vragen zijn overgenomen, maar de nummering is wel gelijk aan het boek.

Slide 3 - Open question

Drie vragen vooraf:
1.Wat zegt deze tekst jou?
2.Op welke manier/hoe?
3. Welk doel/waarom?

Slide 4 - Open question

1) Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 5 - Open question

2) Welke tekst soort verwacht je: een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing?

Slide 6 - Open question

Het middenstuk van de tekst kan worden onderverdeeld in vier delen die van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
1. De feiten
2. Jongens benadeeld in het onderwijs
3. Veranderde samenleving
4. Aanbevelingen

Slide 7 - Open question

VERVOLG: vraag 3 t/m 6:
3) Met welke alinea begint deel 1. De feiten?
4) Met welke alinea begint deel 2. Jongens benadeeld in het onderwijs?
5) Met welke alinea begint deel 3. Veranderde samenleving?
6) Met welke alinea begint deel 4. 4. Aanbevelingen?

Formuleer je antwoorden als volgt: 'Deel .... begint bij alinea ...'

Slide 8 - Open question

8) De titel van de tekst luidt: 'Jongens, wat is er aan de hand?' Wat is het antwoord op deze vraag?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 10 woorden.

Slide 9 - Open question

9) 'Mogelijk hebben veel jongens in het primair onderwijs al een 'latente schoolhekel' ontwikkeld, die pas in het voortgezet onderwijs manifest wordt.' (al.5)
Zeg in eigen woorden wat hier bedoeld wordt.

Slide 10 - Open question

10) Formuleer de hoofdgedachte van alinea 5.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. Gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 11 - Open question

11) 'Rekensommen zijn verwerkt in lappen tekst. Hierdoor zijn jongens ook daar in het nadeel.' (al.5)
Welke verklaring wordt daarvoor gegeven?

Slide 12 - Open question

12) 'Het onderwijs is meisjesvriendelijker geworden.' (al.5) Zet de argumentatie hierbij in een blokjesschema (in je schrift).

13) Van welke argumentatiestructuur is hier sprake?

Slide 13 - Open question

14) Welk verband bestaat er tussen de tweede en derde zin van alinea 6?

Slide 14 - Open question

15) Wat is de kernzin van alinea 7?

Slide 15 - Open question

16) 'Zolang mannen hun nieuwe plaats nog zoeken, is het voor jongens onduidelijk wat er van hen wordt verwacht.' (al.10)
Leg dit uit.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 16 - Open question

17) 'De emancipatie van de vrouw leidt dus tot een nieuw probleem.' (al.10) Wat was het oude probleem?

Slide 17 - Open question

18) Zet de argumentatie van alinea 14 in een blokjesschema (in je schrift).

19) Van welke argumentatiestructuur is hier sprake?

Slide 18 - Open question

20) 'We mogen onderbevoegde leerkrachten en zij-instromers niet blijvend accepteren.' (al.15). Noteer het argument dat de auteurs hiervoor geven.

Slide 19 - Open question

22) 'Het onderzoek leverde tips op voor jongensvriendelijk onderwijs.' (al. 16) Geven de auteurs tips? Zo ja, welke?

Slide 20 - Open question

23) Leg uit dat maatregel 4 'Herwaardeer discipline' (al. 17) in strijd is met wat in alinea 7 is gezegd.

Slide 21 - Open question

24) Alinea 17 gaat niet alleen over de herwaardering van discipline. Welke maatregel ten aanzien van jongens kun je ook uit deze alinea halen?

Slide 22 - Open question

25) 'Onderpresterende jongens moeten niet meteen worden doorverwezen naar een lager onderwijsniveau, maar gewoon blijven zitten.' (al. 18)
Noteer het argument dat de auteurs hiervoor geven.

Slide 23 - Open question

27) Welke van de vijf maatregelen die de auteurs bepleiten, heeft/hebben weinig tot niets te maken met het probleem van de onderpresterende jongens? Licht je antwoord toe.

Slide 24 - Open question

28) Deze tekst valt uiteen in twee delen met verschillende tekstdoelen.
Noteer de alineanummers en het tekstdoel van beide delen.

Slide 25 - Open question

29) Zijn de schrijvers deskundig? Licht je antwoord toe!

Slide 26 - Open question

30) Hebben de schrijvers belang bij hun standpunt? Licht je antwoord toe!

Slide 27 - Open question

31) Is de tekst afkomstig uit een betrouwbare bron? Licht je antwoord toe!

Slide 28 - Open question

32) Welke van de onderstaande uitspraken is het meest van toepassing op tekst 3?
A
Tekst 3 is een aanvaardbaar betoog, want de auteurs gebruiken goede argumenten en ontkrachten de belangrijkste tegenargumenten.
B
Tekst 3 is een betwistbaar betoog, want de auteurs gebruiken nauwelijks goede argumenten en ontkrachten de belangrijkste tegenargumenten niet.
C
Tekst 3 is een redelijk betoog, want de auteurs gebruiken goede argumenten, maar ontkrachten de belangrijkste tegenargumenten niet.
D
Tekst 3 is een redelijk betoog, want de auteurs ontkrachten de belangrijkste tegenargumenten maar geven zelf weinig goede argumenten.

Slide 29 - Quiz

Lees tekst 4, 5 en 6 en beantwoord de vragen!

Slide 30 - Open question

33) In welke van de drie teksten (4, 5 en 6) wordt inhoudelijk het meest ingegaan op de hoofdtekst (tekst 3)?
Licht je antwoord toe!

Slide 31 - Open question

34) In welke van de drie teksten (4, 5 en 6) wordt inhoudelijk het minst ingegaan op de hoofdtekst (tekst 3)?
Licht je antwoord toe!

Slide 32 - Open question

35) Van welke van de drie teksten (4, 5 en 6) is de auteur het het meest oneens met de auteurs van de hoofdtekst (tekst 3)?
Licht je antwoord toe!

Slide 33 - Open question