Kennisquiz (vragen eindtoets Sarphati boek A en B)
Kennisquiz Retaillogistiek
Vragen eindtoets Sarphati/Boom boek A en B
1 / 37
next
Slide 1: Slide
RetailMBOStudiejaar 1
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Kennisquiz Retaillogistiek
Vragen eindtoets Sarphati/Boom boek A en B
Slide 1 - Slide
John heeft tijdens het uitpakken van een bankstel de bekleding beschadigd met een stanleymes. Van welk type fout is dit een voorbeeld?
A
Administratieve fout
B
Controlefout
C
Structurele fout
D
Werkfout
Slide 2 - Quiz
Welke logistieke handeling is onderdeel van de externe route?
A
Het opslaan van de goederen in het centrale distributiecentrum van de winkel
B
Het retourneren van goederen van de winkel aan de leverancier
C
Het verdelen van een artikel van de fabrikant over de diverse winkels
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 3 - Quiz
In de Retail kun je op twee manieren rekening houden met duurzaamheid, namelijk met technische oplossingen en gedrag. Wat is een voorbeeld van een technische oplossing?
A
De goederen worden geleverd met een elektrische bakfiets
B
Er worden plasticvrije producten in duurzame verpakkingen verkocht
C
Medewerkers in de winkel scheiden het afval
Slide 4 - Quiz
Bij het voorbereiden en uitvoeren van de interne goederenontvangst werk je in een bepaalde volgorde. Wat is de eerste stap?
A
Het controleren van de goederen in de ontvangstruimte
B
Het klaarzetten van de interne transportmiddelen
C
Het nagaan welke leveringen er wanneer zijn
D
Het plannen van de benodigde mensen
Slide 5 - Quiz
Wat controleer je bij een kwalitatieve controle?
A
Of de maten, gewichten en kleuren kloppen
B
Of de juiste artikelen zijn geleverd
C
Of het aantal geleverde artikelen klopt
Slide 6 - Quiz
Vandaag wordt een bestelling geleverd van twaalf pallets met op ieder vijf kussens. Uit hoeveel collo bestaat deze bestelling?
A
1
B
5
C
12
D
60
Slide 7 - Quiz
Wat wordt verstaan onder consignatiegoederen?
A
Dit zijn goederen die gereserveerd worden door de leverancier voor een volgend levermoment.
B
Dit zijn goederen die je pas betaalt aan de leverancier nadat ze verkocht zijn.
C
Dit zijn goederen die je tegen een gereduceerd tarief inkoopt bij de leverancier.
D
Dit zijn goederen die vanwege afwijkingen gereclameerd worden bij de leverancier.
Slide 8 - Quiz
Welk kenmerk bepaalt het meest hoeveel ruimte je nodig hebt voor de opslag van goederen?
A
Breekbaarheid
B
Houdbaarheid
C
Prijs
D
Aantal
Slide 9 - Quiz
Wat is een kenmerk van een vrij locatiesysteem?
A
Je gebruikt de beschikbare ruimte optimaal
B
Je slaat artikelen steeds op dezelfde plek op
C
Je vindt artikelen makkelijk terug
D
Je weet van tevoren waar een artikel terechtkomt
Slide 10 - Quiz
Wat is de betekenis van deze pictogram?
A
Gevaarlijke stof
B
Deze verpakking kan gerecycled worden
C
Warmtegevoelig
D
Niet stapelen
Slide 11 - Quiz
In de ontvangsthal staan zes pallets met dozen. Deze moeten boven in de schappen van het magazijn opgeslagen worden op ongeveer drie meter hoogte. Welk intern transportmiddel is het meest geschikt om deze klus uit te voeren?
A
Laadwagen
B
Pallettruck
C
Steekwagen
D
Vorheftruck
Slide 12 - Quiz
Het verkoopklaar maken van artikelen doe je in een aantal stappen. Wat is de laatste stap?
A
Artikelen beprijzen
B
Artikelen beveiligen
C
Artikelen controleren
D
Verpakkingen verwijderen
Slide 13 - Quiz
Er zijn verschillende soorten risicokosten. Hoe noem je de risicokosten voor artikelen die uit de mode raken?
A
Kwalitatief risico
B
Kwantitatief risico
C
Seizoensrisico
D
Waarderisico
Slide 14 - Quiz
Hoe noem je de voorraad waarmee je afwijkingen in de vraag kunt opvangen als die vraag onverwacht groter is dan verwacht tijdens de levertijd?
A
Economische voorraad
B
Maximum voorraad
C
Technische voorraad
D
Veiligheidsvoorraad
Slide 15 - Quiz
De winkel waar Brian werkt is vandaag gesloten. Ze gaan met alle medewerkers alle artikelen in de winkel en in het magazijn tellen. Dit doen ze ieder jaar. Vandaag is het weer zover. Welke manier van inventariseren wordt in de winkel van Brian toegepast?
A
Cyclische inventarisatie
B
Integrale inventarisatie
C
Steekproef
Slide 16 - Quiz
Wat geldt voor de volgende beweringen? I Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe lager de omzetduur II Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe sneller een artikel verkoopt
A
Alleen bewering I is juist
B
Allen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 17 - Quiz
Als de omzetsnelheid 6 is dan betekent dit dat de artikelen gemiddeld 60 dagen op voorraad liggen. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quiz
Wat geldt voor de volgende beweringen?
I Een verlaging van de gemiddelde voorraad van een artikel verlaagt de omzetsnelheid II Hoe lager de omzetduur van een artikel, hoe minder voorraad van dat artikel in je winkel
A
Alleen bewering I is juist
B
Alleen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 19 - Quiz
Welke van de volgende artikelen heeft een TGT-datum?
A
Pindakaas
B
Kaas
C
Verse jus d'orange
D
Diepvriesspinazie
Slide 20 - Quiz
Wat geldt voor de volgende beweringen? I Hoe hoger de bestelfrequentie, hoe kleiner de bestelgrootte II Hoe hoger de bestelfrequentie, hoe lager de bestelkosten
A
Alleen bewering I is juist
B
Alleen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 21 - Quiz
Wat geldt voor de volgende beweringen? I Als de bestelkosten toenemen, dan worden de voorraadkosten lager II Als de bestelgrootte hoger wordt, dan stijgen de rente- en risicokosten
A
Alleen bewering I is juist
B
Alleen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 22 - Quiz
Wat is een voordeel van fulfillment?
A
Het is goedkoper dan zelf doen
B
Het risico op fouten is kleiner
C
Je bent minder afhankelijk van een andere partij
D
Je hoeft minder ruimte te huren voor opslag
Slide 23 - Quiz
Welk orderpicksysteem komt het meeste voor bij kleinere retailbedrijven met een klein magazijn?
A
Pick-to-light
B
Pick-by-weight
C
Scanning
D
Voice picking
Slide 24 - Quiz
In het magazijn waar Bart werkt als inpakker zijn veel lawaaierige machines. Ook is er veel stofoverlast. Waar is dit een voorbeeld van?
A
Fysieke belasting
B
Psychosociale belasting
C
Fysische belasting
Slide 25 - Quiz
Hoeveel uur mag je volgens de Arbeidstijdenwet maximaal per week werken?
A
40 uur
B
48 uur
C
60 uur
D
72 uur
Slide 26 - Quiz
Voor welk ongeval geldt een meldingsplicht?
A
Een medewerker ademt een giftige stof in en wordt ter observatie opgenomen in het ziekenhuis.
B
Een medewerker bezoekt de eerste hulp voor een scan omdat het hoofd tijdens het orderpicken is geraakt door een stomp voorwerp.
C
Een medewerker glijdt uit in het magazijn en breekt een pols.
D
Een medewerker wordt aangereden door een heftruck en komt er met enkele schrammen van af.
Slide 27 - Quiz
Welke omstandigheden horen bij psychosociale belasting?
A
Beeldschermwerk
B
Agressie en geweld
C
Te langdurig staand en zittend werk
D
Gevaarlijke stoffen
Slide 28 - Quiz
Maatregelen om arbeidsomstandigheden te optimaliseren moeten in een bepaalde volgorde worden genomen. Wat is de eerste stap?
A
Persoonlijke beschermingsmiddelen
B
Technische en organisatorische maatregelen
C
Bronaanpak
D
Waarschuwen
Slide 29 - Quiz
Van welk soort bord is dit een voorbeeld?
A
Veiligheidspictogram
B
Gebodsbord
C
Verbodsbord
D
Waarschuwingsbord
Slide 30 - Quiz
Brand ontstaat als er drie elementen aanwezig zijn. Welke zijn dat?
A
Brandstof, gas, zuurstof
B
Brandstof, koolstof, licht
C
Brandstof, gas, temperatuur
D
Brandstof, temperatuur, zuurstof
Slide 31 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een organisatorische maatregel om brand te voorkomen?
A
Er zijn brandwerende deuren
B
Het magazijn en de kantine zijn netjes en gestructureerd
C
In iedere ruimte vind je rookmelders en blusmiddelen
Slide 32 - Quiz
Op gevaarlijke stoffen vind je pictogrammen. Wat is de betekenis van deze pictogram?
A
Giftig
B
Milieugevaarlijk
C
Bijtend
D
Schadelijk
Slide 33 - Quiz
In welke brandklasse vallen alcohol, benzine en vet?
A
Brandklasse A
B
Brandklasse B
C
Brandklasse C
D
Brandklasse D
Slide 34 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een technische maatregel om derving te voorkomen?
A
Bedrijfsreglement voor medewerkers
B
Camera en alarminstallatie in een magazijn
C
Tralies en rolluiken bij de ingang
D
Sloten op deuren van de winkel
Slide 35 - Quiz
Hoe handel je als je met een overval te maken krijgt?
A
Je past de STOP formule toe
B
Je past de RAAK formule toe
Slide 36 - Quiz
Proefexamen Retaillogistiek
Maandag 23 januari a.s. tijdens de les Retaillogistiek (klas 1R3B1)
Het proefexamen is online
Neem je laptop mee
Zorg dat je het programma 'schoolyear' hebt gedownload (zie link in Teams)