Les 18 - Grammatica §5 Lijdend voorwerp

Les 18 - Grammatica §5 Lijdend voorwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 18 - Grammatica §5 Lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Hallo 1vhtb
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
timer
10:00
Wat gaan we doen vandaag?
  • 10 minuten lezen
  • Nakijken huiswerk
  • Wat weet je al?
  • Uitleg lijdend voorwerp
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Nakijken § 4 opdr. 1 p. 210-211

Slide 3 - Slide

§ 1 p. 205 Opdracht 4
We nemen opdracht 4 samen door.
p. 210
Opdracht 1








   


Slide 4 - Slide

Nakijken § 4 opdr. 1 en 3 p. 210-211
Opdracht 2
  • 1 De volgende zin bevat drie bijvoeglijke naamwoorden waarvan één stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: Aan de houten kapstok hangen kleurrijke gehaakte tasjes. waar / niet waar
  • waar
  • 2 De volgende zin bevat drie bijvoeglijke naamwoorden en niet meer dan twee zelfstandige naamwoorden: De strenge moeder van Pepijn laat je niet binnen met vuile schoenen of een doorweekte jas. waar / niet waar
  • niet waar
  • 3 De volgende zin bevat twee bijvoeglijke en drie zelfstandige naamwoorden: Melle kon als klein jongetje een heel hoge blokkentoren bouwen. waar / niet waar
  • waar

Nu gaan we samen opdracht 2 maken.

Slide 5 - Slide

Nakijken § 4 opdr. 1 en 3 p. 210-211
  • a Je hoort een gekookt eitje eigenlijk met een plastic lepeltje te eten.
  • a Je hoort een gekookt (bn) eitje eigenlijk met een plastic (st.bn) lepeltje te eten.
  • b Het kussende stelletje werd door de oplettende conciërge uit het fietsenhok weggestuurd.
  • b Het kussende (bn) stelletje werd door de oplettende (bn) conciërge uit het fietsenhok weggestuurd.
  • c In de historische bibliotheek bevindt zich een marmeren trap met een koperen leuning.
  • c In de historische (bn) bibliotheek bevindt zich een marmeren (st.bn) trap met een koperen (st.bn) leuning.
Opdracht 3

Slide 6 - Slide

d In de statige (bn) villa tref je een eikenhouten (st.bn) parketvloer aan en deuren met geslepen (bn) glas.
e In deze kartonnen (st.bn) doos bewaart de Franstalige (bn) lerares een stapeltje oude (bn) handgeschreven (bn) brieven met een zijden (st.bn) lint erom.
f In zijn knusse (bn) woonkamer kijkt de alleenstaande (bn) man vanaf zijn lederen (st.bn) bank graag naar leerzame (bn) documentaires.

Slide 7 - Slide

Wat weet je nog?
Ontleed de volgende twee zinnen. Vind de pv, de zinsdelen, wg en ow. Bekijk daarna met je buur of jullie hetzelfde hebben.

Klaartje heeft in de tuin aardbeien geplukt.

Vorig jaar kreeg Chris veel spelletjes voor zijn verjaardag.


timer
2:00

Slide 8 - Slide

Wat weet je nog?
Wat weet je nog?
Klaartje | heeft |in de tuin| aardbeien | geplukt.
pv: heeft
wg: heeft geplukt
ow: Klaartje

Vorig jaar | kreeg | Chris | veel spelletjes | voor zijn verjaardag.
pv: kreeg
wg: kreeg
ow: Chris

Slide 9 - Slide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het lijdend voorwerp in een zin vinden

Slide 10 - Slide

Zinsdelen

  • Alle zinnen bevatten een persoonsvorm, een (werkwoordelijk) gezegde en een onderwerp.

  • Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp. Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 11 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé. 

De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.

PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau

Slide 12 - Slide

Stappenplan
  1. Onderstreep de persoonsvorm.

  2. Verdeel de zin in zinsdelen.

  3. Selecteer het onderwerp (o), het gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv)
Ik / heb / een auto / gekregen / van mijn ouders. 

OW = Ik
WG = heb gekregen
LV = een auto

Slide 13 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wg

Slide 14 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wg

Slide 15 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Elin | vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wg

Slide 16 - Slide

Let op!
Een zinsdeel met een voorzetsel kan geen lijdend voorwerp zijn.

Slide 17 - Slide


a Tijdens zijn tweede zeereis laat de kapitein Sindbad per ongeluk achter op een onbewoond eiland. b Daar ontdekt hij het ei van de vogel Roc. c Als de vogel wegvliegt, bindt Sindbad zich vast aan een poot van het dier. d De vogel landt om een slang op te eten en Sindbad maakt zich snel los. e Hij bevindt zich in een rotskloof, waar het krioelt van de gigantische slangen. f Uiteraard is Sindbad bang.
g Na een tijdje ziet hij dat kooplui vanaf de rotswand stukken rauw vlees in de kloof gooien. h De stenen bodem ligt namelijk vol met waardevolle diamanten. i Die kleven aan het vlees en worden zo door adelaars mee naar boven genomen. j Daar jagen de kooplui de vogels met veel lawaai angst aan. k Zo kunnen ze de diamanten bemachtigen zonder zelf in de slangenrijke kloof af te dalen. l Sindbad verzamelt diamanten en bindt zichzelf vast aan een groot stuk vlees, waarna hij wordt meegenomen door een adelaar. m Hij keert terug naar Bagdad met een fortuin aan diamanten.
Benoem de juiste woordsoort van de onderstreepte woorden. Kies uit: blw (bepaald lidwoord), olw (onbepaald lidwoord), czn (concreet zelfstandig naamwoord), azn (abstract zelfstandig naamwoord) , zn-e (zelfstandig naamwoord eigennaam), bn (bijvoeglijk naamwoord) of st.bn (stoffelijk bijvoeglijk naamwoord).

Slide 18 - Slide

Zelf oefenen
Cursus 5 - Grammatica §5 Lijdend voorwerp
Wat: Maak van § 5 opdr. 1 klassikaal,  2  en 3 individueel (blz. 212-214)
Hoe:  Zelfstandig in je schrift.
Hulp: Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met bijvoeglijk naamwoord
Klaar?
Lezen in je leesboek of ander huiswerk
timer
15:00

Slide 19 - Slide

a boeken lezen
b honden blaffen
c kusjes vragen
d liedjes zingen
e meisjes plagen
f molens malen
g torens bouwen
h wespen steken


Opdracht 1: Bekijk het rijtje hieronder. We willen deze in twee rijtjes verdelen. Hoe zouden we dit doen?

Slide 20 - Slide

b honden blaffen
e meisjes plagen
f molens malen
h wespen steken


a boeken lezen
c kusjes vragen
d liedjes zingen
g torens bouwen
Znw doen zelf iets
Znw ondergaan iets, wordt door andere gedaan

Slide 21 - Slide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het lijdend voorwerp in een zin vinden

Slide 22 - Slide

Fijne dag!
Ruim rustig op en blijf rustig zitten tot de bel gaat.

Slide 23 - Slide