31-05 Les Fictie / non-fictie

Welkom bij Nederlands!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

In deze les:
  • Terugblik: het lijdend voorwerp
  • Lezen
  • Doornemen en doen: boekopdracht 2
  • Uitleg: documentaire
  • Samen: documentaire kijken en bespreken
  • Afsluiten en vooruitblik naar volgende week


Doelen van deze les:
  • Je hebt vandaag aan de tweede boekopdracht gewerkt.

  • Je kunt uitleggen wat een documentaire is.

  • Je kunt uitleggen waar een documentaire over gaat.

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 3 - Slide

Voorbeeldzinnen
Wat is de pv?
1. Mijn kat krabde stukjes uit mijn nieuwe vloerkleed. 
2. Maartje wilde haar naam veranderen in Marije.
3. Tony en Brian hebben een geheim verklapt.
4. Wilt u opnieuw genieten van een compleet verzorgde vakantie?

Slide 4 - Slide

Karel vindt de kleur rood de mooiste kleur.
Wat is de persoonsvorm in de zin?
A
Karel
B
de kleur rood
C
vindt
D
de mooiste kleur

Slide 5 - Quiz

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is de persoonsvorm?
A
Halil
B
Halil en Dekra
C
gehaald
D
hebben

Slide 6 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 7 - Slide

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
een kat
B
Halil en Dekra
C
hebben gehaald
D
hebben

Slide 8 - Quiz

Zou Annemarie dat willen doen?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zou
B
zou willen doen
C
Annemarie
D
zou dat willen doen

Slide 9 - Quiz

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef of de getalsproef te gebruiken.

Slide 10 - Slide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 11 - Slide

De getalsproef
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud (of andersom). Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 12 - Slide

Halil en Dekra hebben een kat uit het asiel gehaald.
Wat is het onderwerp?
A
een kat
B
Halil en Dekra
C
hebben gehaald
D
hebben

Slide 13 - Quiz

Zou Annemarie dat willen doen?
Wat is het onderwerp?
A
zou
B
zou willen doen
C
Annemarie
D
zou dat willen doen

Slide 14 - Quiz

Voorbeeldzinnen
Wat is het onderwerp?
1. De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht.
2. Dorien en Lotte stonden gisteren in de krant.
3. Ik was altijd erg bang voor de tandarts.
4. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 15 - Slide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 16 - Slide

De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gekocht
B
de buurman
C
gisteren
D
een nieuwe auto

Slide 17 - Quiz

Voorbeeldzinnen
Wat is het lijdend voorwerp?
1. Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 18 - Slide

Zelf aan de slag!
2.4 Persoonlijk voornaamwoord
C. Deel 2: Zinsdeel: Lijdend voorwerp, onderwerp







Slide 19 - Slide

Wat is de pv en het wg?
1. Lucas kan heel goed tennissen.
2. Egeron en Gui hadden eigenlijk snoep willen kopen.
3. Heeft Noortje een goed cijfer gehaald vandaag?
4.  Bewoners van een woning in het Brabantse Nispen vonden zondagochtend een slapende inbreker in hun auto in de garage. 

Slide 20 - Slide