Persoonsvormen in een samengestelde zin
Zo spel je persoonsvormen goed
1. Kijk of je de tegenwoordige tijd of de verleden tijd moet gebruiken.
Vaak kun je aan de zin zien welke tijd je moet gebruiken. Bijvoorbeeld:
– Toen Sem gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten.
Aan de woorden ‘toen’ en ‘gisteren’ zie je dat je de verleden tijd moet gebruiken.
2. Kijk of je enkelvoud of meervoud moet gebruiken.
Zoek de onderwerpen. Bijvoorbeeld:
– Toen Sem (enkelvoud) gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten (meervoud).
3. Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Bepaal hoe je het werkwoord moet schrijven. Je kunt daarvoor het schema gebruiken.
– Toen Sem gisteren het verhaal vertelde, lachten zijn klasgenoten.