werkwoordspelling - bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking

Begintaak: pak je pen, schrift en Alaska
En maak de opdrachten hieronder:
Schrijf de onderstaande bijvoeglijke naamwoorden op:
De vrouw pakte snel haar .... (wol) sjaal en liep naar haar .... (staal) fiets.
De .... (mopperen) docent liep ... (praten) door het lokaal.
De leerlingen riepen ....... (lachend) dat hij zijn jas was vergeten.
Het .... (polyester) bootje schommelde in de haven.
Huizen met ..... (riet) daken hebben meer risico om in de brand te vliegen.
De .... (verkleden) vrouw zwaaide met de ... (zilver) ketting.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Begintaak: pak je pen, schrift en Alaska
En maak de opdrachten hieronder:
Schrijf de onderstaande bijvoeglijke naamwoorden op:
De vrouw pakte snel haar .... (wol) sjaal en liep naar haar .... (staal) fiets.
De .... (mopperen) docent liep ... (praten) door het lokaal.
De leerlingen riepen ....... (lachend) dat hij zijn jas was vergeten.
Het .... (polyester) bootje schommelde in de haven.
Huizen met ..... (riet) daken hebben meer risico om in de brand te vliegen.
De .... (verkleden) vrouw zwaaide met de ... (zilver) ketting.

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en begintaak (5 min)
- Lezen Alaska (10 min)
- Terugblik (begintaak en huiswerk) (10 min)
- Uitleg spelling (10 min)
- Zelfstandig werken (25 min)
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Je weet hoe je de trappen van vergelijking maakt

Slide 3 - Slide

Begintaak
Pak pen en papier en schrijf de onderstaande bijvoeglijke naamwoorden op:
De vrouw pakte snel haar .... (wol) sjaal en liep naar haar .... (staal) fiets.
De .... (mopperen) docent liep ... (praten) door het lokaal.
De leerlingen riepen ....... (lachend) dat hij zijn jas was vergeten.
Het .... (polyester) bootje schommelde in de haven.
Huizen met ..... (riet) daken hebben meer risico om in de brand te vliegen.
De ...verklede. (verkleden) vrouw zwaaide met de ... (zilver) ketting.

Slide 4 - Slide

Huiswerk
Talent B: opdracht 1, 3, 4 en 5

Slide 5 - Slide

5.9 Spelling opdracht 1
• Als in een zin als/dan staat, kies dan voor als of dan.
a In de Nederlandse Top 40 staan de meest gedraaide nummers van dit moment.
b Deze beroemde hitlijst bestaat al meer als/dan 50 jaar.
c In de tweeduizendste editie stond zanger Pharell Williams op nummer 1 met Happy, zijn bekendste nummer.
d In de videoclip is hij zingend te zien in het gezelschap van veel dansende mensen.
e Het vrolijke Happy werd een even grote hit als/dan het door hem geschreven Blurred lines.
f Een kleine groep artiesten lukte het om direct op de eerste plaats binnen te komen.
g Het lukte Marco Borsato zelfs vaker als/dan één keer!
h Veel jongeren vinden dit allemaal maar ouderwets, ze luisteren liever naar Spotify als/dan naar de Top 40.

Slide 6 - Slide

5.9 opdracht 3
a Hoe vorm je een tegenwoordig deelwoord?
Je plaatst -d achter het hele werkwoord.
b Geef drie eigen voorbeelden van een tegenwoordig deelwoord.
Bijvoorbeeld: rennend, hangend, kijkend.
c Welke uitgang schrijf je achter de meeste, stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden?
-en
d Geef drie eigen voorbeelden van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: zilveren, houten, katoenen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

TRAPPEN VAN VERGELIJKING

Slide 10 - Slide

De trappen van vergelijking
Er zijn drie trappen van vergelijking:
  • de stellende trap (spannend)
  • de vergrotende trap (spannender)
  • de overtreffende trap (spannendst
In het Nederlands worden de trappen van vergelijking meestal gevormd door de achtervoegsels -er en -st achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 11 - Slide

Let op:

- Een woord dat op een -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der: zwaar - zwaarder
- Een woord dat op een -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap allen een -t: boos - boost
- Een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap een -st, maar meest ervoor: woest, meest woest
- goed, beter, best; graag, liever, liefst; veel, meer, meest; weinig, minder, minst

Slide 12 - Slide

als of dan?
als:
- na stellende trap

dan:
- na vergrotende trap

Slide 13 - Slide

Na als of dan
ik of mij? jij of jou? hij of hem? zij of haar? wij of ons? zij of hen/hun?

Hiervoor moet je de zin langer maken...
– Niels is net zo aardig als zij (is), maar aardiger dan ik (ben).

Slide 14 - Slide

Aan de slag 
Pak je Plenda en noteer het huiswerk: 
maandag 30 oktober 3e uur: NE: Talent B: 5.9 opdracht 6, 7, 8, 10 en 11
En ga de huiswerkopdrachten maken.
Hoe: je mag heel zachtjes  overleggen met je buurman/vrouw

Klaar: ga verder met de opdracht bij Alaska

Slide 15 - Slide