9.3 Stijlfiguren, samenstellingen en afleidingen

9.3 Formuleren 
Signaalwoorden, stijlfiguren en samenstellingen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

9.3 Formuleren 
Signaalwoorden, stijlfiguren en samenstellingen

Slide 1 - Slide

Herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker genoemd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'overdrijving'?
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen

Slide 3 - Quiz

Is er in de onderstaande zin sprake van herhaling of overdrijving?

Ik sta hier al eeuwen te wachten.
A
Herhaling
B
Overdrijving

Slide 4 - Quiz

Is er in de onderstaande zin sprake van een herhaling of een overdrijving?

‘Wil je daar nu echt, echt mee stoppen’!
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 5 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

Ik heb je lief zoals je soms als een gouden zomerdag bent, nee, nee, nee, ik heb je lief zoals je bent.
A
herhaling
B
overdrijving
C
beiden

Slide 6 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

Voor de zoetste verleidingen ga je naar 'De Chocoladefontein’.
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 7 - Quiz

Wat is een GEEN voorbeeld van een overdrijving?
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel.
B
Het was een eindeloos durende dag.
C
Het was een doodsaaie dag.
D
Het was een leuke dag.

Slide 8 - Quiz

Bij welk stijlfiguur horen deze signaalwoorden?
niet alleen ... maar ook
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 9 - Quiz

Bij welk stijlfiguur horen deze signaalwoorden?
daarom, want, omdat
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 10 - Quiz

Bij welk stijlfiguur horen deze signaalwoorden?
daarentegen
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 11 - Quiz

Bij welk stijlfiguur horen deze signaalwoorden?
namelijk
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 12 - Quiz

Bij welk stijlfiguur horen deze signaalwoorden?
vervolgens
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 13 - Quiz

Welk van deze is een samenstelling?
A
zonnetje
B
terugbetalingsregeling

Slide 14 - Quiz

Welk van deze is geen samenstelling?
A
steensoort
B
schoenenmerk
C
dramatisch
D
kopbal

Slide 15 - Quiz

Wat is het grondwoord van:
ongelukkiger

Slide 16 - Open question

Wat is het grondwoord van:
prijsvraag

Slide 17 - Open question

grondwoord

Slide 18 - Mind map

Hoe ga jij je voorbereiden op de toets?

Slide 19 - Open question

Hoe denk jij de toets van Nederlands te gaan maken?
A
Het is een makkie voor mij!
B
Ik zie er tegenop.
C
Ik denk dat het wel goed komt.
D
Als ik goed ga leren, dan moet het lukken.

Slide 20 - Quiz