Oefentoets Politiek

Samenvatting en oefenen
in Teams en Magister
uitwerking 3.6
begrippenlijst
lessonup.app
check link in de chat
1 / 15
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Samenvatting en oefenen
in Teams en Magister
uitwerking 3.6
begrippenlijst
lessonup.app
check link in de chat

Slide 1 - Slide

1. Welke zin is juist?
A
Politici zijn altijd minister.
B
Politici moeten beslissingen nemen.
C
Alle politici werken in Den Haag.
D
Politici zijn altijd lid van de Tweede Kamer.

Slide 2 - Quiz

2. Wat zijn belangrijke taken van de politiek?
A
Keuzes maken en besluiten nemen.
B
Vergaderen en geld uitgeven.
C
Verslagen en rapporten schrijven.
D
Bekeuringen uitdelen.

Slide 3 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Ambtenaren werken voor de overheid.
2. Burgers betalen belasting, de bedrijven niet.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 4 - Quiz

4. Wat hoort bij de overheid?
A
Een reisbureau.
B
Een uitzendbureau.
C
Een politiebureau.
D
Een bank.

Slide 5 - Quiz

In Nederland mag je stemmen als je ……… bent en een Nederlands paspoort hebt.
Welke woorden zijn weggelaten?

A
16 jaar.
B
18 jaar.
C
19 jaar.
D
20 jaar.

Slide 6 - Quiz

Linkse partijen vinden:
A
dat rijke en arme mensen evenveel belasting moeten betalen.
B
dat de overheid mensen moet helpen die weinig geld hebben.
C
dat mensen voor elkaar moeten zorgen.
D
dat mensen met weinig geld zelf oplossingen moeten bedenken.

Slide 7 - Quiz

Mensen moeten problemen zo veel mogelijk zelf oplossen, zonder hulp van de overheid.
Deze uitspraak hoort vooral bij:

A
links.
B
rechts.
C
midden.

Slide 8 - Quiz

Linkse politieke partijen willen vooral dat:
A
de overheid veel zaken aan de mensen zelf overlaat.
B
burgers en bedrijven veel vrijheid hebben.
C
rijke mensen meer belasting betalen dan arme mensen.

Slide 9 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. De Tweede Kamer stemt over wetsvoorstellen.
2. De ministers stemmen over de wetsvoorstellen van de Tweede Kamer.

A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 10 - Quiz

Waaruit bestaat de regering?
A
De koning en de ministers.
B
De ministers.
C
De Tweede Kamer en de ministers.
D
De Tweede Kamer.

Slide 11 - Quiz

Wie vormen samen het dagelijkse bestuur van de gemeente?
A
Burgerlijk Wetboek.
B
Bestuur en Welzijn.
C
Burgemeester en Wetten.
D
Burgemeester en Wethouders

Slide 12 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Nederland is lid van de Europese Unie.
2. Nederlands is lid van de Verenigde Naties.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 13 - Quiz

Welke zinnen zijn juist?
1. Inwoners van EU-landen mogen ook in andere EU-landen werken of wonen.
2. Je kunt in alle EU-landen met de euro betalen.

A
Alleen 1 is juist.
B
Alleen 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 14 - Quiz

Van de VN zijn meer landen lid dan van de EU.
A
Deze uitspraak is juist.
B
Deze uitspraak is onjuist.

Slide 15 - Quiz